Aller au contenu principal

Sachsenhausen (concentratiekamp)


Sachsenhausen (concentratiekamp)


Sachsenhausen was tijdens de Tweede Wereldoorlog een concentratiekamp in nazi-Duitsland. Het kamp lag 35 kilometer van Berlijn en werd in 1936 vooraf aan de Olympische Spelen in Berlijn gebouwd door gevangenen. Het kamp lag in de wijk Sandhausen (tegenwoordig Sachsenhausen, net als het kamp zelf) in de stad Oranienburg. Het was bedoeld als 'voorbeeldkamp' en werd later ook als opleidingskamp voor SS'ers en kampbewakers ingezet.

In Sachsenhausen zaten van 1939 tot 1945 ongeveer 200.000 mensen gevangen. Voor de periode van 1936 tot 1939 zijn er geen betrouwbare getallen. Volgens de officiële getallen kwamen er ca. 30.000 tot 50.000 mensen om. Onder de gevangenen waren politieke tegenstanders van Adolf Hitler, krijgsgevangenen, zogenaamde asocialen, Roma, Sinti, Joden, homoseksuelen en Jehova's getuigen. De doodsoorzaak varieerde: ziekte, uithongering, uitputting, marteling en executie.

Voor de oorlog

Nadat de machtsovername van de SS op de SA sloot kamp Oranienburg en werd in Sachsenhausen een nieuw modelkamp voor alle andere concentratiekampen gebouwd. Het diende als opleidingsinstituut voor de SS én voor kampartsen, o.a. Aribert Heim. Terwijl Hitler goede sier maakte tijdens de Olympische Spelen van 1936 in Berlijn, werd 35 kilometer verderop kamp Sachsenhausen gebouwd door gevangenen uit Esterwegen. Als gevolg van de wreedheden van de SS-bewakers en ondervoeding overleefden de meesten dit niet. Eind september van dat jaar was het Konzentrationslager Sachsenhausen klaar. De eerste gevangenen waren politieke gevangenen zoals communisten. Na de politieke gevangenen volgden mensen die door het naziregime als 'minderwaardig’ beschouwd werden: geestelijk gehandicapten, Roma, Joden en homoseksuelen. Na de Kristallnacht in 1938 werden 1.800 Joden naar Sachsenhausen getransporteerd.

Het kamp is delta-vormig, qua architectuur een "Idealplan". Alle zichtlijnen lopen naar de centrale toegangspoort, met de kenmerkende spreuk 'Arbeit macht frei'. Dit concept was bedoeld voor absolute terreur van de SS. Vanuit alle hoeken was het machinegeweer op de poort zichtbaar. Bij de groei van het kamp bleek dit concept niet houdbaar. Op diverse locaties rondom de bestaande barakken werden barakken en andere gebouwen zoals het crematorium bijgebouwd.

Sachsenhausen bekleedde een bijzondere positie in het systeem van nazi-concentratiekampen. Dit kwam door de nabijheid van de Reichshoofdstad en zijn functie als trainingskamp. Dit werd versterkt door de verplaatsing van de "Inspectie van Concentratiekampen", het administratieve centrum voor alle concentratiekampen in de Duitse invloedssfeer, van Berlijn naar Oranienburg in april 1938.

Eind september 1939 waren er 8.384 gevangenen in het kamp. In november van dat jaar nam het aantal gevangenen toe tot 11.311. Als gevolg van een tyfusepidemie en hongersnood stierven honderden gevangenen binnen enkele weken. Tot april 1940 werden overledenen gecremeerd in Berlijn. Vanaf april 1940 beschikte Sachsenhausen over een eigen crematorium; daartoe werd besloten nadat een vrachtwagen op weg naar Berlijn bij een ongeluk lijken had verloren.

De gevangenen werden ingezet voor dwangarbeid en net als in veel andere concentratiekampen vonden in Sachsenhausen medische experimenten plaats. Gevangenen werden opzettelijk grote wonden toegebracht om de genezing te bestuderen en kinderen werden besmet met hepatitis B teneinde de veranderingen in de lever te volgen.

De 'Inspectie der Concentratiekampen' regelde de organisatie en planning voor alle concentratiekampen in Duitsland. De eerste inspecteur was Theodor Eicke, die eerder in Dachau werkzaam was. Sachsenhausen was tevens opleidingscentrum voor SS-bewakers. Onder anderen de bewakers van Kamp Vught werden er opgeleid. Om het kamp aan het zicht van de buitenwereld te onttrekken en om het ontsnappen zo moeilijk mogelijk te maken, woonde het kamppersoneel rondom het kamp in het tegenwoordige Oranienburg. Tegelijk was het kamp voor de lokale bevolking een belangrijke economische factor, ook omdat bijvoorbeeld lokale ambachtslieden er werkzaamheden uitvoerden en handel mee dreven.

Bekende gevangenen

  • Jan Bender, componist
  • Martinus Konijn, de eerste Nederlander in het kamp

Tijdens de oorlog

De omstandigheden in Sachsenhausen waren barbaars. Zo werden dagelijks gevangenen doodgeschoten of opgehangen: 33 Polen en 88 Nederlanders in mei 1942, onder wie Johannes Antonius Alphonsus Mekel, Richard Leonard Arnold Schoemaker, Pierre Marie Robert Versteegh en Johan Hendrik Westerveld.

Na de nazi-invasie in de Sovjet-Unie werden duizenden Sovjetsoldaten als krijgsgevangene naar Sachsenhausen gebracht, van wie de meesten omkwamen. Vanaf augustus 1941 werden circa 18.000 Russische krijgsgevangenen doodgeschoten. Op hen werd de in Sachsenhausen ontwikkelde nekschotmachine uitgeprobeerd, die later in Station Z kwam te staan.

In 1942 werd Station Z aangelegd, een installatie voor vernietiging van gevangenen. Op 29 mei van dat jaar werden nazikopstukken uitgenodigd voor de opening van Station Z. Als demonstratie van de efficiëntie van de installatie werden 96 Joden doodgeschoten. In maart 1943 werd Station Z uitgebreid met een gaskamer, die tot het einde van de oorlog dienst zou doen. Het aantal doden door vergassing is niet bekend, omdat de transporten voor de gaskamer niet werden geadministreerd. Bij later onderzoek werden grote as-akkers ontdekt. Op basis van ooggetuigenverklaringen zijn in de omgeving wegen gevonden die grotendeels waren aangelegd met een grote hoeveelheid menselijke as; dit duidt op grote aantallen slachtoffers.

Vanaf 1942 kwam er steeds meer vraag naar goedkope arbeidskrachten, hierdoor nam het aantal gevangenen dat werd ingezet als dwangarbeider toe. Op het hoogtepunt van de dwangarbeid waren er zo'n honderd 'buitenkampen' en 'buitencommando's'. In buitenkampen verbleven de gevangenen ook 's nachts, in buitencommando's alleen overdag. Bedrijven die gebruikmaakten van dwangarbeiders waren onder meer Siemens, Henschel-Werke Berlin, Daimler-Benz, IG Farben en AEG. Wie niet kon werken - bijvoorbeeld door ziekte - tekende daarmee zijn doodvonnis, aangezien arbeidsongeschiktheid veelal betekende dat men op de trein naar een vernietigingskamp gezet werd.

Berucht was het werk in de steenfabriek in Oranienburg, waar de gevangenen zelf de haven aanlegden en de fabriek bouwden. In deze steenfabriek werden de enorme stenen gefabriceerd, bedoeld voor de bouwwerken van Albert Speer, onder andere voor de nieuwe - nooit gerealiseerde - hoofdstad van het Derde Rijk, Germania.

Bekende gevangenen en slachtoffers

Commandanten

  • Michael Lippert, juli 1936 – oktober 1936
  • Karl-Otto Koch, oktober 1936 – juli 1937
  • Hans Helwig, juli 1937 – januari 1938
  • Hermann Baranowski, februari 1938 – september 1939
  • Walter Eisfeld, 1939–1940
  • Hans Loritz, 1940–1942
  • Albert Sauer, 1942–1943
  • Anton Kaindl, 1943–1945

Bewaker

  • Hermann Hackmann

Bevrijding

Begin 1945 besloten de nazi's het kamp te ontruimen met het oog op het oprukken van de geallieerden. Veewagons vol gevangenen vertrokken naar vernietigingskampen als Auschwitz en Majdanek. De gevangenen die levend aankwamen, werden in deze kampen alsnog om het leven gebracht. Eind april waren er nog 36.000 gevangenen in Sachsenhausen. Op 20 april 1945 startte wat later bekend is geworden als 'de dodenmars': 33.000 gevangenen vertrokken te voet uit het kamp, verdeeld in groepen van vijfhonderd, richting het noordwesten. Het SS-plan was de groepen in te schepen naar Denemarken en deze schepen vervolgens te laten zinken. Tijdens de dodenmars kwamen minstens zesduizend gevangenen om het leven door uitputting of executie. Op hun weg naar het noorden stuitte een deel van de gevangenen op het Zweedse Rode Kruis dat hen voedsel verstrekte. Op 3 mei 1945 naderde de colonne het Rode Leger waarop de SS-bewakers vluchtten. De overlevenden stuitten tussen de plaatsen Parchim en Schwerin op de geallieerden.

Het kamp Sachsenhausen werd door het Rode Leger bevrijd op 22 april 1945. Er waren drieduizend gevangenen achtergebleven, hoofdzakelijk zieken en verplegers. Onder hen waren ongeveer tachtig Nederlanders, onder wie Hans Hers en drie andere Nederlandse artsen. Er waren nog 1.400 vrouwen. De meesten waren te zwak om hun bevrijders te verwelkomen. Ondanks de medische zorg die de geallieerden hen gaven, kwamen na de bevrijding ten minste driehonderd gevangenen om het leven door ziekte en uitputting.

Na de oorlog

Na de bevrijding werd bekend dat Sachsenhausen het hoofdkwartier was geweest van Operatie Bernhard, waar op grote schaal vals geld werd gedrukt (voor ongeveer 132 miljoen aan Engelse ponden).

Speziallager

Nadat de gevangenen van de nazi's in de zomer van 1945 het kamp verlaten hadden, werd het vanaf augustus 1945 door de Sovjet-bezetters als Speziallager in gebruik genomen. Het crematorium en de vernietigingsinstallaties werden niet gebruikt, de barakken, de gevangenis en de andere ruimtes wel. Tegen het eind van 1945 zat Sachsenhausen weer vol met 12.000 gevangenen. Naast nationaalsocialisten werden sociaaldemocraten en burgerlijke tegenstanders van het Sovjetregime opgesloten. Ook waren er jongeren opgesloten onder de verdenking bij Werwolf-activiteiten betrokken te zijn. In de periode tot 1950 hebben in totaal ongeveer 60.000 mensen gevangengezeten van wie er ongeveer 12.000 zijn overleden door ziekte en honger.

Gevangenen
  • Karl-Heinz Kurras 1946-1949

Kamp opgeheven

Na de oprichting van de Duitse Democratische Republiek (DDR) in 1949 werd het kamp opgeheven. Ongeveer achtduizend gevangenen kwamen vrij, een klein aantal werd naar de Sovjet-Unie gedeporteerd en 5.500 gevangenen werden aan de autoriteiten van de DDR overgedragen. Onder hen waren 1.119 vrouwen en dertig kinderen, die naar de gevangenis Hoheneck werden overgebracht. Na de sluiting van het Speziallager werd het kamp grotendeels gesloopt.

In 1961 werd het kamp ingericht als museum en monument. Na 1961 is het heringericht met specifieke elementen zoals de obelisk als gedenkteken. Na veel protest, onder andere bij de Sovjet-autoriteiten in de DDR, is besloten de Jodenvervolging en -vernietiging een prominente plek te geven. Dit was in de eerste plannen niet opgenomen, wat leidde tot woedende reacties die de Sovjet-bezetter beschuldigden van het verzwijgen van deze gruweldaden.

Het gebruik als Speziallager bleef het DDR-regime verzwijgen. Na de Duitse hereniging in 1990 is onderzoek gepleegd op het kampterrein en zijn tientallen massagraven gevonden. Tegenwoordig is aan de rand van het terrein ook een museum gewijd aan de tijd dat het kamp als Speziallager in gebruik was.

In 1992 werd een deel van de Joodse barakken verwoest door een antisemitische aanslag met een brandbom.

Monument

In Nederland staat in het Reeburgpark in Vught sinds 1994 het Sachsenhausen-monument ter nagedachtenis aan de meer dan 1.400 Nederlanders die in de periode van mei 1940 tot 22 april 1945 zijn omgekomen in Sachsenhausen.

Literatuur

  • Sachsenhausers, sterker dan de dood, Diete Oudesluijs, 2021, uitgeverij Aspekt
  • Lemaire, Jan (2020). Mannen in zebra. Uitgeverij Lemaire. ISBN 789090335445.

Film

  • Die Fälscher A/D 2007, Regie: Stefan Ruzowitzky, 95 minuten. Met Karl Markovics. De film is gebaseerd op de waargebeurde geschiedenis van 'operatie Bernhard' (zie hierboven). Op 24 februari 2008 kreeg de film een Oscar in de categorie beste buitenlandse film.

Externe links

  • (de) Gedenkstätte und Museum Sachsenhausen, Stiftung Brandenburgische Gedenkstätten
  • Boek: 40 Maanden Oraniënburg
  • Onderzoek naar dodental - codoh.com


Text submitted to CC-BY-SA license. Source: Sachsenhausen (concentratiekamp) by Wikipedia (Historical)



Lijst van naziconcentratiekampen


Lijst van naziconcentratiekampen


Dit is een lijst van werkkampen en vernietigingskampen van nazi-Duitsland (met het huidige land). Een redelijk volledige lijst werd opgesteld door het Bundesministerium der Justiz en telt meer dan 1600 kampen.

Kaart

Referenties


Text submitted to CC-BY-SA license. Source: Lijst van naziconcentratiekampen by Wikipedia (Historical)



Aribert Heim


Aribert Heim


Aribert Heim alias Dr. Tod en Tarek Hussein Farid (Bad Radkersburg, 28 juni 1914 – Caïro, 10 augustus 1992) was een Oostenrijks nazi-arts en oorlogsmisdadiger.

Rol in de Tweede Wereldoorlog

In het voorjaar van 1940 werd hij lid van de Waffen-SS. Hij werkte in april 1941 in KZ Sachsenhausen, in juni 1941 in KZ Buchenwald en hij vertrok juli 1941 naar concentratiekamp Mauthausen. Daar voerde hij gruwelijke medische experimenten uit op gevangenen. Later ging hij werken in een veldhospitaal in Wenen, en ook was hij arts bij de 6. SS-Gebirgs-Division Nord in Finland. Hij kreeg voor zijn rol in de Tweede Wereldoorlog de bijnaam Doktor Tod (Dr. Death) en Mini Mengele.

Onder Heim groeide het Mauthausen-kamp uit tot een centrum voor medische experimenten. Omdat hij en zijn collega-wetenschappers aan een programma werkten om een verdovende pijnstiller te fabriceren, wilde hij de diepere dynamiek van het pijngevoel en het uithoudingsvermogen van het organisme doorgronden. Mensen waren voor hem hierbij slechts proefkonijnen. Heim liet zijn slachtoffers op een operatietafel vastbinden, stelde hen met perverse zin voor wellevendheid op hun gemak, en begon met zijn 'wetenschappelijke experimenten', een Zeiss-chronometer in de hand om vast te stellen hoelang het proefobject erover deed om te sterven, en hoe spastisch en luidkeels diens doodsstrijd verliep.
Drie Spanjaarden kregen bijvoorbeeld benzeen in het hart of de longen geïnjecteerd. Bij anderen werden zonder narcose de appendix of ledematen geamputeerd.

Het gruwelijkste verhaal is dat van twee Joodse mannen, 18 en 20 jaar oud. Heim beloofde hun dat ze zouden worden vrijgelaten in ruil voor een kleine, onschuldige ingreep. Ze werden echter door Heim verdoofd en vervolgens met een operatiemes opengesneden en ontleed. Nadat beide slachtoffers ontleed waren, werd hun hoofd afgesneden waarna de overige delen van de lichamen werden verbrand. Een van deze Joodse hoofden kwam als presse-papier op Heims bureau te staan. Het andere schonk hij als trofee aan een bevriende nazi. Ook liet hij lampenkappen vervaardigen van de geprepareerde huid van zijn slachtoffers.

Na de Tweede Wereldoorlog

Op 15 maart 1945 werd hij gevangengenomen door Amerikaanse soldaten. Hij werd om vreemde redenen (die mogelijk verband houden met de intussen bekende pogingen van Amerikanen en Sovjets om naziwetenschappers in dienst te nemen) vrijgelaten en werkte na de oorlog als gynaecoloog in het chique kuuroord Baden-Baden, totdat hij in 1962 verdween. Dat was de tijd van Eichmann in Jeruzalem, van Hannah Arendts' verslagen in The New York Times, en van het ontwakende besef dat veel nazi's zich ongestoord onder het volk bevonden.

Zijn familie had iedereen voorgelogen dat Heim in Zuid-Amerika was overleden aan kanker; er werd echter nog steeds geld overgemaakt onder zijn naam. In 2000 ontdekte het Simon Wiesenthal Center een geheime bankrekening van Heim in Berlijn. Er werd een internationaal opsporingsbevel uitgevaardigd en Heim werd op de lijst gezet van het project Operation Last Chance, een campagne van het Simon Wiesenthal Center. In november 2005 werd verklaard dat Heim was gezien in Palafrugell in Spanje, maar later weer zou zijn verdwenen. Op 13 juli 2007 werd bekend dat Oostenrijk hem nog steeds hoopte op te sporen als voortvluchtige oorlogsmisdadiger, tegen een beloning van 50.000 euro. Dit gold ook voor Alois Brunner.

Lange tijd werd gedacht dat Heim zich in Spanje ophield. Verwanten zouden tot 2003 nog geld aan hem hebben kunnen overmaken. Tevens doken regelmatig getuigenissen op van mensen die hem daar meenden te hebben gezien, herkenbaar aan het V-achtige litteken aan de rechterkant van zijn mond. Heim was ruim 1.89 meter lang.

Op 30 juni 2008 uitte het hoofd van het Simon Wiesenthal Center de beschuldiging dat een rechter in het Duitse Baden-Baden de zoektocht naar Aribert Heim blokkeerde. In juli 2008 maakte het Simon Wiesenthal Center bekend dat Aribert Heim mogelijk in Chili zou verblijven. Heims 62-jarige dochter Waltraud Boser woont inderdaad in het Chileense Puerto Montt.

Overlijden

Op 4 februari 2009 publiceerden The New York Times en de Duitse publieke televisieomroep ZDF de conclusies van een gezamenlijk onderzoek door de journalisten Souad Mekhennet en Nicholas Kulish. Heim zou reeds in 1992 te Caïro aan darmkanker zijn overleden. Hij zou aldaar op een armenbegraafplaats zijn bijgezet, nadat de Egyptische autoriteiten erachter waren gekomen dat Heims zoon het lichaam van zijn vader aan de wetenschap ter beschikking wilde stellen. Daar Heim zich reeds in de jaren tachtig tot de islam zou hebben bekeerd (onder de schuilnaam Tarek Hussein Farid), zou dit echter verboden zijn; vermoedelijk is zijn lichaam in een massagraf begraven. Voordat Heim zich bekeerde, gebruikte hij in het dagelijks leven zijn tweede voornaam Ferdinand. Het Simon Wiesenthal Center wenste een nader onderzoek met bij voorkeur DNA-bewijs; het zou niet de eerste keer zijn dat een oorlogsmisdadiger zijn eigen dood zou veinzen.

Op 21 september 2012 werd Heim door een Duitse rechtbank officieel dood verklaard.

Trivia

In het in oktober 2007 verschenen boek "Ni oubli, Ni pardon" (Niet Vergeten, Niet Vergeven), van de hand van de Israëlische ex-commando Danny Baz, zou Aribert Heim door de groep nazi-jagers La Chouette (De uil), waarvan hij deel uitmaakt, om het leven zijn gebracht in 1982 op het eiland Santa Catalina dat voor de Californische kust ligt. Dit na hem te hebben opgespoord in Canada en vervolgens te hebben ontvoerd.

De groep werd door een slachtoffer van Heim gefinancierd. Deze had zijn na de oorlog opgebouwde vermogen ingezet om zich te wreken. Verder heeft de groep La Chouette ook leden van een Duits executiepeloton (dat op de Balkan Joodse Europeanen hadden vermoord), alsook enkele Hongaarse nazicollaborateurs vermoord.

Echter de moord op Heim, hield de groep geheim. Ook de familie van Heim zweeg in alle talen, des te meer om zijn pensioen en andere inkomsten verder te kunnen opstrijken, aldus Danny Baz in zijn autobiografie.

Nazi-jager Efraim Zuroff, één van de boegbeelden van de Wiesenthalstichting, verklaarde echter dat dit boek uit leugens bestond en dat Heim nog steeds in leven zou zijn. Zo zou Heim in 1986 nog een brief, gericht aan zijn familie, hebben geschreven.

Lidmaatschapsnummers

  • NSDAP-nr.: 6 116 098
  • SS-nr.: 367 744 (1 oktober 1938)

Externe links

  • Aribert Heim, beul van Mauthausen - historiek.net
  • Literatuur over Aribert Heim bij DNB

Text submitted to CC-BY-SA license. Source: Aribert Heim by Wikipedia (Historical)







Text submitted to CC-BY-SA license. Source: by Wikipedia (Historical)



Pieter Dekhuijzen


Pieter Dekhuijzen


Pieter Nicolaas Richard Dekhuijzen (vaak gespeld als Dekhuyzen), geboren op 29 juli 1891 in Leiden, was tot aan zijn overlijden op 19 september 1942 in concentratiekamp Sachsenhausen in Oranienburg, huisarts en daarnaast clubarts van de Rotterdamse voetbalclub Feyenoord.

De krant Amigoe di Curaçao van 26 oktober 1942 meldde: “In een Duits concentratiekamp zijn “overleden” de Nederlanders Willem Bloca (69 j.) en arts Pieter N.R. Dekhuyzen.”

Pieter Dekhuijzen had in een groot herenhuis aan de Brielselaan 182 op de hoek met de Hellevoetstraat in Rotterdam een huisartsenpraktijk.

Op 10 mei 1940 drongen richting stad optrekkende Duitsers bij straatgevechten zijn praktijk en woning binnen. Dekhuijzen weigerde een gewonde Duitse soldaat te behandelen.

In 1942, bij een huisbezoek aan de chronisch zieke Wim Chabot, die in de zogenaamde “kunstenaarsflat” aan de andere kant van de rivier op de hoek van de ’s Gravendijkwal en de Rochussenstraat woonde, welke afstand Dekhuijzen per motorfiets overbrugde, drukte hij Wim op het hart beslist geen lid van de Kultuurkamer te worden. Voor de medische wereld had Hitler ook zoiets uitgevonden (Artsenkamer), zei hij, en hij liet Wim een stencil zien, dat hij na lezing direct moest verbranden, waarin hij artsen opriep die beweging te saboteren. Wim Chabot heeft Dekhuijzen daarna nooit meer gezien. Na enige tijd hoorde hij van de weduwe Dekhuijzen, geboren Johanna Zeehuisen, dat Pieter Dekhuijzen in gevangenschap was overleden.

Kennelijk zijn deze laatste acties van Dekhuijzen de Duitsers toch niet ontgaan, en werd hij in 1942 vastgenomen. Volgens het Archiv Gedenkstätte und Museum Sachsenhausen is hij waarschijnlijk op 31 juli 1942 in KZ Sachsenhausen aangekomen. In ieder geval kreeg hij een op 6 augustus 1942 uitgeschreven kwitantie voor de afgifte van aandelen. Hij zat in “Häftlingsblock 25”. Zes weken later overleed hij al aan dysenterie. Als Pieter Nicolaas Richard Dekhyzen is hij opgenomen in de Erelijst van gevallenen 1940-1945.

Over zijn weduwe, Johanna Dekhuijzen – Zeehuisen (1890 – 1958) weten we dat zij voor de oorlog lid was van de SDAP en na de oorlog van de Partij van de Arbeid. Zij was lid van de gemeenteraad van Rotterdam van 1936-1941 en van 1945-1948. Zij was ook medeoprichtster van Humanitas. Naar haar zijn enkele verzorgingsinstellingen vernoemd. Zo ook op 21 april 1992 een straat in Rotterdam: de Johanna Dekuijzenstraat.


Text submitted to CC-BY-SA license. Source: Pieter Dekhuijzen by Wikipedia (Historical)



Bergen-Belsen


Bergen-Belsen


Bergen-Belsen was een krijgsgevangenen- en concentratiekamp waar tijdens de Tweede Wereldoorlog meer dan 70.000 mensen de dood vonden. Het kamp was een van de grotere concentratiekampen binnen Duitsland. Het lag in de provincie Hannover (tegenwoordig Nedersaksen), zestig kilometer ten noordoosten van de stad Hannover, nabij Celle aan de zuidrand van de Lüneburger Heide. Op de officiële Duitse lijst van concentratiekampen heeft Bergen-Belsen nummer 96.

Kazerne en krijgsgevangenenkamp

Bij de stad Bergen werd in 1935 een kazerne met oefenterrein voor de Panzertruppenschule van de Duitse Wehrmacht aangelegd. In die stad was ook de voor munitieaanvoer gebouwde Rampe (laad- en losplaats bij het spoor) gelegen. Om de arbeiders die de kazerne bouwden te huisvesten werd er aangrenzend aan het zuidoostelijke stadsdeel Bergen-Belsen een kamp met dertig barakken gebouwd. Na de inval van de Duitsers in België en Frankrijk in juni 1940 werd de voormalige oefenplaats gebruikt als krijgsgevangenenkamp voor zeshonderd Belgische en Franse soldaten. In 1941 kreeg het de naam Stalag XI C/311. Na de inval in Rusland in 1941 zaten er al snel 21.000 Russische krijgsgevangenen opgesloten. Zij leefden onder erbarmelijke omstandigheden: in de open lucht, omringd door prikkeldraad, zonder enige sanitaire voorzieningen, in zelfgemaakte tenten en in kuilen in de grond. Begin 1942 waren al 18.000 van deze Russen omgekomen door dysenterie en vlektyfus. Een kleine 500 Sovjetcommissarissen werden in Sachsenhausen als proefpersonen met de daar ontwikkelde nekschotmachine vermoord. In april 1943 werd Bergen-Belsen overgenomen door de SS. Er waren geen gaskamers in Bergen-Belsen. Niettemin zijn er meer dan 70.000 politieke tegenstanders van het nationaalsocialisme, waaronder 25.000 Russen, 15.000 Polen en tienduizenden verzetsstrijders uit de bezette gebieden, alsmede enige duizenden Joden om het leven gekomen.

Functies

Bergen-Belsen had drie hoofdfuncties:

  • Onder de naam Stalag XI C/311 was het een krijgsgevangenenkamp vanaf 1939 tot aan de bevrijding in 1945.
  • Van april 1943 tot aan de bevrijding in 1945 was het bovendien een concentratiekamp voor onder meer Joden. Het lag in de bedoeling om deze mensen te ruilen tegen gewenste zaken uit het buitenland. Door het opgeven van al hun geld en bezittingen konden deze gevangenen zich aanvankelijk ook vrijkopen. Voor deze transacties was er een route via Berlijn en Istanboel naar het Britse Palestina.
Bergen-Belsen had in het Joodse deel vijf onafhankelijke deelkampen:
  1. In het Häftlingslager (gevangenenkamp) werden tot februari 1944 ongeveer vijfhonderd Joden gevangen gehouden, die het kamp moesten opbouwen.
  2. In het Sonderlager waren Joden met bijzondere papieren opgesloten, de meesten uit Zuid-Amerikaanse landen. Van de 2400 gevangenen uit het Sonderlager werden er 1050 in Auschwitz vermoord.
  3. In het Neutralenlager waren ongeveer driehonderdvijftig Joden opgesloten uit neutrale landen.
  4. Het Sternlager (sterkamp) was het grootste kamp van Bergen-Belsen. Hier zaten eind juli 1944 zogenaamde ruiljoden, waaronder Joden uit Saloniki, zeven transporten uit het doorgangskamp Westerbork, Noord-Afrikaanse Joden, kleine groepen Franse Joden, Joegoslavische en Albanese Joden. Hier werden net zoals in de andere kampen families met kinderen ondergebracht. De gevangenen droegen burgerkleding waarop een Jodenster was genaaid, vandaar de naam Sternlager. De ondervoede gevangenen moesten dwangarbeid verrichten, veelal bij het Schuh-Kommando waar ze oude schoenen uit elkaar moesten halen. Van deze ruiljoden kwam maar een gering aantal daadwerkelijk vrij: eind april 1944 vertrokken 222 personen na een ruil naar Palestina. 136 personen met paspoorten uit Zuid-Amerikaanse landen konden in januari 1945 naar Zwitserland vertrekken; anderen werden in het interneringskamp in Biberach an der Riß opgehouden.
  5. In het Ungarnlager bevonden zich 1684 Joden uit Hongarije.
Kampleiders waren in de concentratiekampperiode SS-Hauptsturmführer Adolf Haas (1943/44) en Josef Kramer (1944/45).
De SS'ers hebben in 1943 geprobeerd om Joodse diamantairs en diamantslijpers naar Bergen-Belsen te brengen om daar een diamantindustrie op te zetten. Dit plan is nooit echt van de grond gekomen.
  • Ten derde was er in het kamp van 1939 tot aan de bevrijding in 1945 een groot ziekenhuis. Dit werd gebruikt als centraal ziekenhuis voor alle Duitse concentratiekampen. Veel zwangere vrouwen zijn op medische indicatie in dit ziekenhuis terechtgekomen.

Concentratiekamp

Vanaf 30 april 1943 werd een deel van Bergen-Belsen een concentratiekamp. Het werd bevolkt door een groot aantal Joden, die niet meer tot werken in staat waren, alsmede dwangarbeidsters en later ook geëvacueerde gevangenen uit concentratiekampen uit het oosten. De overbevolkte situatie veroorzaakte nog meer doden door ziekten, ondervoeding en uitputting. Alleen al tussen januari en april 1945 stierven ongeveer 35.000 personen.

Anne Frank en haar zuster Margot, die waren overgebracht uit Auschwitz II, bevonden zich onder de slachtoffers. Zij stierven tussen eind februari en begin maart 1945 aan vlektyfus. Ook de Belgische minister Arthur Vanderpoorten (1884-1945) stierf hier. De Nederlandse journalist Ischa Meijer overleefde als 2-jarig kind tezamen met zijn ouders de internering in Bergen-Belsen. De documentairemaker Frank Diamand arriveerde als 5-jarige met zijn ouders in het laatste transport uit Westerbork en werd in 1945 bevrijd. Begin 1944 komt Hetty Verolme-Werkendam samen met haar ouders en broertjes aan in Bergen-Belsen, haar ouders worden naar andere concentratiekampen overgebracht en Hetty en haar broertjes komen in de kinderbarak terecht, waar ze de bevrijding meemaken. Later heeft ze over de gebeurtenissen in het kamp een boek geschreven.

Bevrijding

Bij de bevrijding van Bergen-Belsen door de Britten op 15 april 1945 troffen zij massagraven en duizenden onbegraven lichamen aan, naast ongeveer 60.000 overlevenden, waarvan er nog ongeveer 14.000 bezweken in de loop van de daaropvolgende dagen en weken, onder meer aan de gevolgen van ondervoeding en uitdroging. De overlevenden werden op de dag van de bevrijding overgebracht naar de twee kilometer verderop gelegen kazerne. Het kamp Bergen-Belsen werd na de bevrijding met de grond gelijkgemaakt en afgebrand, vanwege het zeer hoge risico van besmetting met tyfus en luizen. De laatste barak werd op 24 mei 1945 in het bijzijn van de voormalige gevangenen met een kleine plechtigheid verbrand.

Herinnerings- en studiecentrum

Tegenwoordig zijn op het terrein van het voormalige kamp Bergen-Belsen, in de gemeentevrije zone Lohheide, een bezoekers- en een studiecentrum gevestigd. Het terrein is parkachtig ingericht met taluds en symbolische graven. De taluds staan voor de massagraven en de individuele graven zijn monumenten voor de daarop genoemde vermoorde personen. Op een van deze symbolische graven staat een steen voor Anne en Margot Frank. Op het terrein zijn een tiental monumenten. Waar direct na de bevrijding een berkenhouten kruis door de overlevenden werd neergelegd staat nu een vijf meter hoog houten kruis. Er is een hoge zuil bij een gedenkmuur. Buiten het voormalige kamp waren massagraven voor Russische en Poolse krijgsgevangenen. Deze plek is als monument gehandhaafd. Het enige kilometers verderop bij Bergen gelegen laadperron ("Rampe") is nu weer in gebruik door het leger. Op het oudste stukje spoor staat een kopie van de in de oorlog gebruikte goederenwagons.

Literatuur

  • Renata Laquer (2021). Dagboek uit Bergen-Belsen. Met een inleiding van en bezorgd door Saskia Goldschmidt. Amsterdam: Meulenhoff.

Zie ook

  • Bergen-Belsenproces

Externe link

  • Gedenkstätte Bergen-Belsen
  • Bergen-Belsen concentratiekamp en veroordelingen op YouTube


Text submitted to CC-BY-SA license. Source: Bergen-Belsen by Wikipedia (Historical)







Text submitted to CC-BY-SA license. Source: by Wikipedia (Historical)



Dachau (concentratiekamp)


Dachau (concentratiekamp)


Het concentratiekamp Dachau was het eerste grootschalig opgezette concentratiekamp van de SS in nazi-Duitsland. Het lag ten oosten van de Zuid-Duitse stad Dachau, ongeveer 20 km ten noordwesten van München. Het was in gebruik van 22 maart 1933 tot aan de bevrijding door Amerikaanse troepen op 29 april 1945.

Het concentratiekamp werd door Heinrich Himmler, leider van de SS (Reichsführer) en politiechef van München, opgericht op het terrein van een voormalige munitiefabriek. Hilmar Wäckerle was de eerste commandant. Het was het enige kamp dat tijdens de twaalfjarige heerschappij van de nazi’s voortdurend in gebruik was. Het ontwikkelde zich als prototype voor nieuwe concentratiekampen en nam meerdere speciale posities in.

De meeste tijd van haar bestaan deed Dachau dienst als concentratiekamp, maar vlak na het begin van de Tweede Wereldoorlog werd Dachau ontruimd. Alle gevangenen werden overgebracht naar Buchenwald, Mauthausen en Flossenbürg. Een deel van de SS-Totenkopf-Standarten werd er gelegerd, om zich voor te bereiden op militaire inzet. Hier kwam dan ook de eerste divisie van de Waffen-SS, de SS-Totenkopf-Division, tot stand, onder leiding van commandant Theodor Eicke. In februari 1940 werd Dachau als concentratiekamp heropend.

Dachau was de eerste plaats in het Derde Rijk waar een SS-commandant de absolute jurisdictie toebedeeld kreeg en het normale recht met succes buiten werking werd gesteld. De SS schiep "een staat binnen een staat" waarin hij naar believen politieke tegenstanders vasthield, onderdrukte, martelde en vermoordde.

Na de liquidatie van de SA liet Himmler het concentratiekamp vergroten door de bouw van een nieuwe gevangenis, die aan de voormalige munitiefabriek grensde. De organisatie en ruimtelijke structuur diende later als voorbeeld voor de opbouw van nieuwe concentratiekampen. Het naziregime presenteerde het als een voorbeeldkamp en als afschrikking voor politiek andersdenkenden. Dachau was een oefenterrein voor SS-bewakers en SS-leidinggevenden die later onder andere in de vernietigingskampen ingezet werden. Dachau was als zodanig geen vernietigingskamp. Wel werden in Dachau meer politieke gevangenen vermoord dan in welk ander kamp ook. Van de 206.000 personen die er gevangen hebben gezeten, stierven er zeker 41.500. Er hebben 1935 niet-Joodse Nederlandse mannen en 200 niet-Joodse Nederlandse vrouwen gevangengezeten. Hoeveel joodse Nederlanders kortere of langere tijd in Dachau als doorgangskamp hebben doorgebracht is niet precies bekend, wegens transporten en dodenmarsen terug naar Dachau in maart en april 1945.

Tegenwoordig bevindt zich op dit terrein het Dachau Herinneringscentrum, dat jaarlijks door circa 800.000 mensen uit de hele wereld bezocht wordt.

Oprichting

Sinds de machtsovername door Adolf Hitler op 30 januari 1933 waren er door heel Duitsland wilde kampen geopend. De SA en de SS waren daarvan de voornaamste bewakers en beheerders. Deze kampen waren vooral bedoeld om politieke gevangenen in op te sluiten. De meeste kampen hadden slechts een capaciteit van enkele tientallen mensen en waren voornamelijk bedoeld als tijdelijk onderkomen. Daags na de Rijksdagbrand op 27 februari 1933 werden alle burgerrechten opgeschort en werd Schutzhaft (letterlijk: beschermende hechtenis) toegepast. Dit hield in dat iedereen die mogelijk een bedreiging voor de staat vormde kon worden opgepakt.

De wilde kampen waren vaak chaotisch georganiseerd en daarom besloot men om in Beieren alle wilde kampen te sluiten en één groot, centraal concentratiekamp te bouwen in Dachau. De opzet van concentratiekamp Dachau was anders. Dachau werd professioneel aangepakt en moest een capaciteit krijgen van vijfduizend gevangenen. Bovendien was het kamp bedoeld voor de langere termijn. Echter, de reden bleef hetzelfde: het interneren van politieke gevangenen om het voortbestaan van het nationaalsocialisme te garanderen. Op 20 maart 1933 kondigde Himmler de oprichting van Dachau publiekelijk aan.

Het kamp had twee sectoren: het concentratiekamp en het crematorium. Het kamp zelf bestond uit 32 barakken, de binnenplaats tussen de gevangenis en de centrale keuken werd gebruikt als executieplaats. Het kamp was omgeven door hekwerk met prikkeldraad, een gracht en een muur met zeven wachttorens.

Gevangenen

In eerste instantie werden in Dachau politieke tegenstanders van Hitler gevangengezet, zoals communisten en sociaaldemocraten. Al direct in het eerste jaar kwamen tientallen politieke gevangenen om het leven. In de loop der tijd werd de bevolking van het kamp meer divers; er werden nu ook Roma, homoseksuelen, misdadigers, verzetsstrijders en vooral Joden opgesloten. Opvallend was ook het grote aantal gevangenen dat vanwege religieuze betrokkenheid werd vastgezet.

Moorden en mishandelingen

In het kamp werden door de SA reeds in 1933 moorden en mishandelingen op de gevangenen gepleegd. Hierbij werden acht Joden vermoord.

Religieuzen

Dachau was het kamp waar de meeste christenen werden gedetineerd. Volgens richtlijnen van Himmler van eind 1940 werd Dachau het centrale priesterkamp. Geestelijken uit heel Europa werden in Dachau samengebracht en bewoonden gezamenlijk een apart deel van het kamp. Deze religieuzen werden opgepakt wegens hun verzet tegen het naziregime. Volgens archieven van de rooms-katholieke kerk werden minstens drieduizend diakenen, priesters en bisschoppen in het kamp gevangen gehouden, in werkelijkheid waarschijnlijk aanzienlijk meer. Onder hen bevonden zich onder andere Titus Brandsma (katholiek priester uit Nederland, zalig verklaard in 1985 en heilig verklaard in 2022), Karl Leisner (eveneens een katholiek priester, zalig verklaard in 1996), François Questiaux (Belgisch kanunnik) en Martin Niemöller (protestants theoloog en verzetsleider). Ook veel Jehova's getuigen werden naar dit kamp gedeporteerd.

Joden

Na de annexatie van Oostenrijk door het Derde Rijk op 12 maart 1938, werden vanaf de zomer van 1938 de Oostenrijkse Joden naar Dachau gedeporteerd. Op 1 oktober 1938 nam Hitler Sudetenland in, een grensgebied tussen Duitsland en Tsjechië. Ook hier werden de Joden, maar ook verzetsstrijders en communisten, opgepakt en afgevoerd naar Dachau. Dit patroon zou zich voortzetten binnen elk land dat de Duitsers in de volgende jaren annexeerden, bezetten of veroverden. Vele honderden Nederlanders zaten in Dachau gevangen, veelal afkomstig uit de Joodse gemeenschap of het communistische verzet. Alle Joodse gevangenen werden op bevel van Himmler met ingang van 5 oktober 1942 naar Auschwitz afgevoerd.

Vrouwen

In 1944 werd een vrouwenkamp aan het complex toegevoegd en werden vrouwen uit Auschwitz naar Dachau overgebracht.

Dwangarbeid

De meeste gevangenen in Dachau werden ingezet als dwangarbeider. Dachau had 169 buitencommando's en leverde arbeidskrachten aan 197 firma's, vooral in de wapenindustrie. Gerenommeerde bedrijven als BMW en Messerschmitt maakten gebruik van deze goedkope krachten. Veel dwangarbeiders stierven door honger en uitputting.

Medische experimenten

Net als in andere concentratiekampen werden ook in Dachau medische experimenten uitgevoerd. Himmler stelde in 1942 vast dat er een onbeperkt aantal gevangenen voor de experimenten beschikbaar werd gesteld. De medische experimenten stonden onder leiding van SS-arts Claus Schilling. Schilling is na de oorlog berecht en ter dood veroordeeld door ophanging.

Luchtdrukverschillen

Op 22 februari 1942 begonnen de Duitsers aan een serie experimenten met luchtdrukverschillen. De aanleiding was dat Duitse vliegers problemen ondervonden bij het vliegen op grote hoogte. Het onderzoekslaboratorium van de Luftwaffe liet een decompressiekamer in Dachau installeren. Hierin kon men exact dezelfde omstandigheden nabootsen als die de vliegers op grote hoogte ondervonden.

Men onderzocht hoe het menselijk lichaam reageerde bij een snelle stijging naar meer dan twintig kilometer hoogte en bij een plotselinge val van die hoogte. SS-arts Sigmund Rascher had de leiding over dit project waar meer dan tweehonderd gevangenen aan onderworpen werden. Zeventig tot tachtig gevangenen overleefden de experimenten niet.

Malaria

Op 23 februari 1942 begon Claus Schilling met zijn onderzoek naar een medicijn tegen de tropische ziekte malaria. Aan dit experiment deden elfhonderd gevangenen mee. Zij werden blootgesteld aan malaria, waarna Schilling diverse methodes uitprobeerde om de ziekte te bestrijden. Als zij dreigden te sterven aan de gevolgen van de ziekte, werden ze naar een andere afdeling van het Revier (ziekenafdeling) overgebracht. Bij overlijden aldaar, werd nooit de doodsoorzaak malaria opgegeven. Schilling ging door met de experimenten tot 5 april 1945.

Onderkoeling

Op 15 augustus 1942 begonnen de Duitsers ook met experimenten met onderkoeling van het menselijk lichaam. Het kwam in die tijd geregeld voor dat Duitse piloten in zee waren gevallen, nadat ze uit het water waren gered alsnog om het leven kwamen als gevolg van onderkoeling. Ernst Holzlöhner, Erich Finke en Sigmund Rascher werden aangewezen om te onderzoeken hoe ze onderkoelde piloten langer in leven konden houden.

De experimenten werden uitgevoerd in een speciaal hiervoor geïnstalleerd waterbassin. Dit bassin, van twee bij drie meter en anderhalve meter diep, werd gevuld met ijskoud water. De gevangenen werden in het bassin geplaatst en na een bepaalde tijd eruit gehaald. Hierna begon de voor de Duitsers interessante fase van het project: het vinden van de juiste wijze van opwarmen. De meest effectieve manier bleek een bad te zijn van 38 graden Celsius. Aan dit experiment werden ongeveer driehonderd gevangenen onderworpen, van wie er tussen de tachtig en negentig om het leven zijn gekomen.

SS-arts Rascher ging nog een stap verder in dit proces. Nadat het besluit was gevallen om, wegens gebrek aan resultaat, te stoppen met deze experimenten, ging hij toch verder. Tot aan mei 1943 probeerde hij te onderzoeken of schotwonden van invloed waren op de overlevingskansen bij onderkoeling. De SS nam de arts vanwege zijn wangedrag later gevangen.

Overige proeven

Naast deze drie proeven zijn er in Dachau nog meer experimenten met gevangenen uitgevoerd. Veel experimenten stonden in dienst van de Luftwaffe; zo werd onderzocht hoe lang een mens zonder zuurstof kon en hoeveel g-krachten iemand kon verdragen. Ook het drinkbaar maken van zeewater behoorde tot de experimenten.

Over de resultaten van deze proeven is weinig bekend. Eveneens is onduidelijk hoeveel gevangenen hebben moeten deelnemen aan deze experimenten. Het is dan ook lastig in te schatten hoeveel slachtoffers hierbij zijn gemaakt. Wel is bekend dat velen de experimenten niet overleefden, terwijl de meeste overlevenden blijvend invalide werden.

Bevrijding

In de dagen voorafgaand aan de bevrijding arriveerden in Dachau gevangenentransporten uit andere concentratiekampen. De meeste mensen verkeerden in een erbarmelijke toestand van uitputting en ondervoeding. Op 26 april 1945 startte vanuit Dachau een beruchte dodenmars. Groepsgewijs werden rond de zevenduizend gevangenen meegenomen uit het hoofdkamp en de buitencommando's op een lange voettocht. Onderweg werden velen doodgeschoten door SS'ers; daarnaast stierven talloze gevangenen door ondervoeding, kou of uitputting.

De laatste Lagerälteste was Oskar Müller, een latere minister in Hessen. Müller vreesde een massamoord op de overgebleven gevangenen, en stuurde daarom twee gevangenen eropuit om contact te leggen met de Amerikanen, met het verzoek het kamp te bevrijden. Op 29 april 1945 bereikten de geallieerden het kampterrein. Daar stuitten zij op een goederentrein met een evacuatietransport uit Buchenwald. In de open wagons lagen tweeduizend lijken. Bij het crematorium troffen de soldaten nog eens drieduizend lijken aan.

De soldaten waren zo aangeslagen door hetgeen ze in Dachau aantroffen, dat ze zich niet hielden aan het oorlogsrecht en de achtergebleven kampwachten standrechtelijk executeerden.

De nog aanwezige 32.000 gevangenen werden door de Amerikanen bevrijd. Onder hen bevond zich Alexander von Falkenhausen, die verdacht was van betrokkenheid bij de bomaanslag op Adolf Hitler, maar bij gebrek aan bewijs was opgesloten. Hij werd in verschillende gevangenissen vastgehouden, tot hij in 1948 werd uitgeleverd aan België, verdacht van anti-joodse maatregelen uitgevaardigd in zijn hoedanigheid van militair bevelhebber in België. Hier werd hem twaalf jaar dwangarbeid opgelegd, maar na drie weken werd hij al vrijgelaten en over de grens gezet.

Na de oorlog werd onder andere Generaloberst Johannes Blaskowitz in Dachau opgesloten.

Slachtoffers

Het kamp beschikte over vijf gaskamers. Vier ervan waren klein met een laag plafond en beschikten over een machine van Degesch. Zij waren bedoeld voor het ontluizen van kledingstukken. Een vijfde gaskamer was ruimer opgezet en had Brausebad op de deur geschreven. In deze gaskamer waren de douchekoppen niet aangesloten op de waterleiding en hij had twee laden waarin Zyklon B van buitenaf kon worden toegevoegd. Met de laden kon men nooit de hoge concentratie bereiken die nodig was voor de vernietiging van insecten, terwijl het voldoende was voor het doden van mensen. Het is dus met enige zekerheid vast te stellen dat deze vijfde gaskamer gebouwd was voor het vergassen van mensen. Voor zover bekend is deze gaskamer echter nooit gebruikt voor het systematisch ombrengen van mensen. De ten dode opgeschreven gevangenen werden op transport gesteld naar vernietigingskampen of euthanasiecentra. Het kamp beschikte wel over een en later twee crematoria.

In de jaren 1933 tot 1945 werden in totaal 206.200 mensen uit dertig landen in Dachau gedetineerd. Het dodental van Dachau en de Außenlager bedraagt ten minste 41.500.

Bekende gevangenen

  • Alfred Andersch - Duits schrijver, uitgever en communist
  • Bruno Bettelheim - Oostenrijks-Amerikaans schrijver en kinderpsycholoog
  • Pim Boellaard - Nederlands verzetsman
  • Xavier van Bourbon-Parma - Carlistisch troonpretendent
  • Titus Brandsma - Nederlands karmeliet, priester, verzetsman, ex-rector Universiteit van Nijmegen, heilige van de RK Kerk
  • Gustav Czopp - Nederlands journalist en acteur
  • Ludo van Eck - Vlaams schrijver, schreef Het Boek der Kampen, een naslagwerk over alle concentratiekampen
  • Georg Elser - Duits verzetsman (aanslag op Adolf Hitler)
  • Viktor Frankl - Joods psychotherapeut uit Wenen
  • Jan Ysbrands Galama - Nederlands pastoor
  • Georg Häfner - Duits zalig verklaarde priester
  • Ed. Hoornik - Nederlands dichter en schrijver
  • Bib van Lanschot - Nederlands verzetsman
  • Noud van Lierop - Nederlands priester, hoofdredacteur Katholieke Wereld Pers
  • George Maduro - Nederlands verzetsman
  • Jaap van Mesdag - Nederlands Engelandvaarder
  • Daniël Quirin Mulock Houwer, Nederlands pionier kinderbescherming en jeugdzorg
  • Martin Niemöller - Duits predikant
  • Jacobus Overduin - Nederlands predikant, schrijver van Hel en hemel van Dachau
  • Boris Pahor - Sloveens partizaan
  • Robert Regout - Nederlands priester, jezuïet en hoogleraar volkenrecht
  • Pim Reijntjes - Nederlands redacteur-verslaggever
  • Nico Rost - Nederlands schrijver en journalist
  • Kurt Schumacher - Duits politicus
  • Arie van Soest - Nederlands verzetsman, Illegale krant Het Parool
  • Hans Teengs Gerritsen - Nederlands verzetsman
  • Carel Steensma - Nederlands piloot en verzetsman
  • Paulus van Wandelen, Nederlands verzetsstrijder
  • Herman Bernard Wiardi Beckman - Nederlands politicus (vooraanstaand lid van de SDAP en Eerste Kamerlid)
  • Nanne Zwiep - Nederlands predikant
Vrouwen
  • Isa Vermehren, Duits cabaretière en actrice

Na de oorlog

Na de oorlog was het kamp de plek waar het Amerikaanse leger tussen november 1945 en augustus 1948 de Dachau-processen hield om oorlogsmisdadigers te berechten. Naast het Dachau-hoofdproces waarbij functionarissen van het kamp zelf berecht werden, vonden ook andere processen plaats over door de Duitsers gepleegde oorlogsmisdaden. In 1948 droegen de Amerikanen het complex over aan Beieren. Dat gebruikte de site als opvangplek voor daklozen en vluchtelingen. Tot 1965 heette het voormalige kamp "Wohnsiedlung Dachau-Ost".

Sinds 1968 is het een museum en gedenkplaats. Het terrein geeft een goede indruk van hetgeen zich in Dachau heeft afgespeeld. Het museum is in 2005 gerenoveerd. Met de renovatie is de oorspronkelijke toegangspoort met de tekst “Arbeit macht Frei” weer in gebruik genomen.

Een internationaal comité van oud-gevangenen nam in 1965 het initiatief om een herdenkingsmonument voor de slachtoffers op te richten. Het beeld "De Muzelman" van de Joegoslaaf Nandor Glid kreeg een plaats bij het voormalige exercitieterrein. De inwijding op 8 september 1968 werd verstoord door linkse studenten, die meenden bij deze gelegenheid te kunnen demonstreren tegen militarisme en tegen de NAVO. Tussen hen en de oud-gevangenen ontstond een handgemeen.

Dachau Herinneringscentrum is vrij toegankelijk en dagelijks geopend, behalve op 24 december. Elk jaar vindt er begin mei een internationale herdenkingsceremonie plaats.

Zie ook

  • Lijst van nevenkampen van Dachau
  • Agfacommando
  • Nederlands Dachau Comité
  • Nationaal Dachau Monument
  • SS-Unterführerschule Dachau

Externe links

  • Dachau.nl
  • (de) Gedenkstätte Dachau


Text submitted to CC-BY-SA license. Source: Dachau (concentratiekamp) by Wikipedia (Historical)



Jozef Geens


Jozef Geens


Josephus Florentinus (Jozef) Geens (Geetbets, 1 augustus 1893 - Ellrich, 30 januari 1945) was een Belgische burgemeester en verzetsstrijder. Ook zijn oudste zoon, Emile (Mil) Geens (1919-2010), was bij het Belgisch verzet in wereldoorlog II.

Levensloop

Geens was landbouwer en familie van een reeks vermaarde molenaars in het Hageland. In 1939 werd hij burgemeester van Kortenaken. Op 6 april 1944 werd hij opgepakt door de Duitse bezetters. Jef Geens verbleef één maand in Breendonk. Prosper Willems uit Neerlinter overleefde de oorlog en verklaarde op 19 maart 1949 aan de rijkswacht dat hij in dezelfde cel verbleef als Jef Geens in Breendonk. Jef Geens maakte nog de executie mee in Breendonk van weerstander René Dierickx uit Kersbeek-Miskom, 23 jaar oud. Mogelijk kende hij de jonge verzetsstrijder. Die werd op 26 april 1944, samen met 7 Leuvenaars, gefusilleerd. Prosper Willems en Jef Geens werden op zaterdag 6 mei 1944 in opdracht van de SD van Brussel op transport naar Duitsland gezet. In vrachtwagens werden enkele honderden gevangenen uit Breendonk naar het station van Willebroek gevoerd om over te stappen in één van de beruchte beestenwagons die de Duitsers gebruikten voor het vervoer van gevangenen. Vanuit Schaarbeek vertrokken 920 Belgen en een 50-tal gevangenen met een andere nationaliteit via Namen, Luxemburg, Koblenz, Erfurt en Weimar naar het eindstation, concentratiekamp Buchenwald. Op 23 mei 1944 werd hij op transport gezet naar Nordhausen en vandaar naar Dora, de 'hel van Buchenwald', tot oktober 1944 nog een deelkamp van Buchenwald. Hij werd één van de vele werkslaven van het tunnelcomplex voor de V1 en V2 productie. Ook tijdens de eerste wereldoorlog was Jef Geens onder gewapende begeleiding vanuit Diest naar Duitsland getransporteerd als werkslaaf. Waarom werd de burgemeester van Kortenaken opgepakt?

Op 6 oktober 1942 voerden de Duitsers de verplichte tewerkstelling van Belgische arbeiders in Duitsland in. Dat was voor velen in België het teken om onder te duiken en zich aan te sluiten bij het verzet. In begin 1943 sluit ook Jef Geens zich aan. De kwalijke herinneringen aan zijn verplichte tewerkstelling in Duitsland tijdens de eerste wereldoorlog zullen een extra stimulans geweest zijn. Jef Geens werd verraden als weerstander door een dorpsgenoot en met vijf anderen gearresteerd door de Duitse politie (SIPO-SD). Joseph Goossens, groepsleider van de weerstandsgroepering BNB, de Belgische Nationale Beweging, gewest Zoutleeuw, verklaarde op 23 maart 1949 aan de rijkswachtbrigade van Rummen: “Geens Joseph was lid van onze weerstandsgroepering van in 1943. Hij was één van de bijzonderste weerstanders van onze groep…” Ook weerstander en majoor, Paul Depauw, getuigt schriftelijk op 9 maart 1947 dat Jef Geens ingeschreven was onder n° 5181. Goossens leefde ondergedoken. Hij kreeg vervalste identiteitskaarten van de burgemeester. Deze liet volgens Goossens ook bevolkingsregisters uit het gemeentehuis verdwijnen om het opsporen van werkweigeraars te bemoeilijken. In opdracht van Geens werd zijn eigen veld met koolzaad vernietigd. Geens betaalde er Goossens zelfs 100 frank voor. De Duitsers gebruikten koolzaad immers om Ersatz-brandstof van te maken. Ten slotte verstopte hij oorlogswapens voor het verzet en verstrekte hij inlichtingen over de bezetter.

Hij overleed op 30 januari 1945 in het concentratiekamp Ellich, de 'hel van Dora', een deelkamp van het Mittelbau-Dora complex. Te zijner nagedachtenis werd op de voorgevel van het gemeentehuis van Kortenaken een gedenkplaat geplaatst.

Het oorspronkelijke handgeschreven ‘Totenbuch’ van Ellrich vermeldde dat Jozef Geens op 3 februari 1945 overleed en op dinsdag 6 februari werd ‘afgevoerd’, dit betekent verbrand op een brandstapel. In het elektronisch archief van Gedenkstätte Mittelbau-Dora staat 30 januari als sterfdatum. Er werd op 23 januari 2022 hierover een bijkomende vraag gesteld aan Anett Dremel, de archiefverantwoordelijke van de KZ-Gedenkstätte Mittelbau-Dora. Zij vermeldt in haar antwoord van 31 januari 2022 dat de dagelijkse ‘Stärkemeldung’ door de SS zeer vermoedelijk de meest correcte opgave is. Hierin werd genoteerd dat Josef Geens op 30 januari stierf. Zijn nationaliteit werd echter verkeerdelijk als Nederlands opgegeven. Dit bemoeilijkte aanvankelijk vragen over zijn overlijden vanuit België. Schutzhaftlagerführer Oberscharführer Otto Georg Werner Brinkmann (1910–1985) ondertekende de lijst.

Geens was de oom van de latere minister Gaston Geens en grootvader van actrice Assunta Geens. Ook de oudste zoon van Jozef Geens en vader van Assunta was verzetsstrijder. Zoon Emile (Mil) was tijdens de tweede wereldoorlog van 1 juni 1943 tot 17 november 1944 gewapende weerstander met de graad van sergeant in de OMBR of Organisation Militaire Belge de Résistance, de Belgische Militaire Weerstandsbeweging, Hij kreeg lidnummer 3264. Op 26 november 1948 werd hij aanvaard door de Controlecommissie Brussel IV en bevestigd door kolonel De Ridder, hoofd van de Dienst Weerstand van het Belgisch leger op 11 april 1949. Voor zijn oorlogsverdiensten kreeg Mil de medaille van de weerstand met twee gekruiste sabels. Hij deed gewapende bewakingsopdrachten. Zo was hij verkenner bij de sabotage van een spoorlijn. Omdat de leiding van de operatie een dubbelspion vermoedde bij het commando moest Mil deze persoon extra in de gaten houden. Indien hij bijvoorbeeld lichtseinen of geluidssignalen zou geven, mocht hij gewapend optreden. Een andere keer vervoerde hij, per fiets, een Engelse jachtpiloot met een gebroken been voor de 'lifeline' naar Schaffen en ontsnapte, met de piloot, ternauwernood aan een mogelijk nare ontmoeting met een Duits militair transport. Hij maakte verschillende valse paspoorten onder meer voor Joodse kinderen en trad op als gids en vertaler voor het Amerikaans leger. Zijn wedervaren werd in een documentaire verfilmd in ‘Konvooi uit Kortenaken’ door Ingrid Bertrand.

Commandant Depauw (OMBR) verklaarde schriftelijk op 3 oktober 1944 dat Emile Geens, sergeant, speciale brigade, deelnam aan gewapende acties te Stevoort-Nieuwerkerken en in Bree. Zo nam hij in Nieuwerkerken deel aan gevechten tegen Duitse soldaten die een Amerikaanse verkenningseenheid beschoten. Emiel begeleidde de voorhoede, achteraan op de moto, als gids en vertaler, zowel van en naar het Engels als het Duits. Ook deze moto lag onder vuur. Een opgeroepen US-tank schakelde de Duitsers tenslotte uit. Mil zorgde dat een stervende Duitse soldaat de laatste sacramenten kreeg. Naast gewapende acties liet hij, volgens Depauw, bovendien registers verdwijnen en fabriceerde hij heel wat valse paspoorten onder meer voor Joodse kinderen.

Nog drie familieleden van Jef en Mil Geens kwamen om in nazi-kampen tijdens de tweede wereldoorlog. Allen waren politieke gevangenen:

  • Willy Beckers (1925-1944). Lid van het Geheim Leger. Aangehouden door de Gestapo op dinsdag 27 juni 1943. Overleden in ‘Zwangarbeitslager Graz-Liebenau’ ('Lager Z'), Oostenrijk, op woensdag 29 november 1944, kleinzoon van Emilie Geens (Orsmaal 1840 - Budingen 1911) en Jan Beckers (1839-1933).
  • Joseph Beauduin (1896-1944). Gemeenteraadslid en lid van de Commisie van Openbare Onderstand van Zoutleeuw. Politiek gevangene, omgekomen in het KZ Neuengamme Duitsland op dinsdag 26 december 1944, echtgenoot van Marcelle Geens (Zoutleeuw 1892, + Sint Martens Latem, datum?).
  • Raoul Beauduin (1922-1945) stierf in Neuruppin Duitsland op woensdag 25 april 1945 tijdens één van de zogenaamde dodenmarsen nadat KZ Sachsenhausen, waar hij was opgesloten als politiek gevangene, werd ontruimd op het einde van de oorlog. Hij overleed vijf dagen voor de bevrijding van deze stad door de sovjets op 1 mei 1945. Raoul was zoon van Marcelle Geens en Joseph Beauduin (zie hierboven) en kleinzoon van Joseph Geens (1840-1904) en Eugenie Sneyers (1860-1916), molenaars in Zoutleeuw.

Text submitted to CC-BY-SA license. Source: Jozef Geens by Wikipedia (Historical)







Text submitted to CC-BY-SA license. Source: by Wikipedia (Historical)



ghbass