Irma Grese (Wrechen, 7 oktober 1923 – Hamelen, 13 december 1945) was een leidinggevende SS-kampbewaakster in de concentratiekampen Ravensbrück, Auschwitz en Bergen-Belsen gedurende de Tweede Wereldoorlog.
Irma Grese was een van de vijf kinderen van Alfred en Berta Grese. Het gezin Grese woonde op een boerderij in Wrechen in Mecklenburg. In 1936 pleegde moeder Berta zelfmoord, waarschijnlijk vanwege problemen in het huwelijk.
In 1938, op veertienjarige leeftijd, verliet Grese de lagere school vanwege pesterijen en slechte prestaties en meldde zich aan bij de Reichsarbeitsdienst (RAD), een volgens militaire structuur opgebouwde werkorganisatie voor jongens en meisjes. In het verplichte Landjahr deed ze eerst een half jaar uiteenlopend agrarisch werk op een boerderij nabij Wrechen, daarna werkte ze een half jaar in een winkel in Lychen.
Toen Irma Grese vijftien jaar was wilde ze lid worden van de Bund Deutscher Mädel (BDM), de nazi-jeugdorganisatie voor meisjes. In Wrechen was er geen BDM en haar vader verbood haar om in andere dorpen lid te worden van de jeugdbeweging.
Na het Landjahr ging Grese als hulpverpleegster aan de slag bij het sanatorium in Hohenlychen. Ze deed dit werk twee jaar lang om verpleegster te worden. In de daaropvolgende jaren probeerde ze meermaals een stageplaats te bemachtigen, maar telkens zonder succes. In 1942 werd ze overgeplaatst naar een zuivelfabriek in Fürstenberg, nabij het concentratiekamp Ravensbrück.
Grese kwam in het nationaalsocialistische herstellingsoord Hohenlychen, waar vanaf 1942 experimenten op vrouwen uit het nabije Ravensbrück werden uitgevoerd; dat was de omgeving waar ze tot jongvolwassene uitgroeide.
Grese meldde zich aan als Helferin bij de SS en werd in de nazomer van 1942 toegelaten tot de opleiding voor kampbewaaksters in Ravensbrück. In Ravensbrück, een kamp speciaal voor vrouwelijke gevangenen, werden tevens vrouwelijke SS'ers opgeleid tot Aufseherinnen. De vrouwen volgden cursussen variërend van een maand tot een half jaar. Tijdens de cursussen, die werden gegeven door hoofdbewaaksters, werd onder andere geleerd hoe men moest straffen en sabotage moest opsporen. Na voltooiing van de cursus was men officieel een Aufseherin.
Irma Grese volgde deze cursus met succes. Naast haar werden er nog ongeveer 3500 andere vrouwen tot Aufseherin opgeleid. Nadat Grese de opleiding had afgerond werd ze eerst ingezet als toezichthoudster van diverse werkgroepen die buiten het kamp arbeid moesten verrichten. Omdat ze pas achttien jaar was verdiende ze 54 Reichsmark per maand, veel minder dan de oudere Aufseherinnen.
In haar tijd in Ravensbrück bezocht Irma Grese met grote regelmaat haar familie in Wrechen. Dit leidde tot ruzie met haar vader, die het onaanvaardbaar vond dat zijn dochter kampbewaakster was. Uiteindelijk verbraken de twee het contact.
In maart 1943 werd Grese overgeplaatst naar Auschwitz-Birkenau. Ze was een van de 170 vrouwelijke SS'ers in het concentratiekamp, waar ze veelvuldig werd ingezet als bewaakster van Kamp A en Kamp B. Ze begon als telefoniste van een blokleider. In de loop van het jaar kreeg ze andere taken, voornamelijk als opzichter van diverse Kommandos. Eind 1943 werd ze gepromoveerd tot hoofd van sector BIIc, ook wel het C-Lager genoemd. Inmiddels had ze de rang van Oberaufseherin bereikt, de op een na hoogste positie die een vrouw in een concentratiekamp kon bereiken. De omstandigheden in het vrouwenkamp van Auschwitz-Birkenau waren zeer slecht voor de gevangenen. Ongeveer 30.000 vrouwen waren gehuisvest in 62 barakken, nagenoeg zonder drinkwater en geteisterd door diverse ziektes. Irma Grese was vaak aanwezig bij medische experimenten die de SS-artsen op gevangenen uitvoerden. Er zijn getuigenissen dat ze mannelijke en vrouwelijke gevangenen seksueel misbruikte. Daarnaast ging het gerucht dat ze diverse minnaars had, onder wie de beruchte SS-arts Josef Mengele.
Op 18 januari 1945, toen concentratiekamp Auschwitz te dicht bij de frontlinie kwam te liggen en werd ontruimd, begeleidde ze een gevangenentransport naar Ravensbrück, waar ze haar dienst korte tijd vervolgde.
Begin maart werd ook Ravensbrück ontruimd en vertrok Grese met vrouwelijke gevangenen naar Bergen-Belsen. In dit kamp kreeg ze de rang van Kommandoführerin, maar in de praktijk deed ze dienst als een gewone Aufseherin. In Bergen-Belsen deed ze nog ruim anderhalve maand dienst. De omstandigheden in Bergen-Belsen waren zeer slecht, mede door het feit dat het concentratiekamp een verzamelplaats was geworden voor alle ontruimde kampen.
Op 17 april werd Grese samen met andere SS'ers gevangengenomen in het kamp Bergen-Belsen. In de daaropvolgende dagen moest ze meehelpen de doden te begraven en op 17 mei werd ze in het cellencomplex opgesloten in afwachting van haar berechting.
De wereldwijde druk op de Britten om het Bergen-Belsenproces te beginnen in augustus, nam in de zomer flink toe. Dat was echter niet te realiseren op korte termijn en het proces begon uiteindelijk op 17 september 1945. Het proces, officieel "Proces tegen Josef Kramer en 44 anderen", wekte grote internationale belangstelling. Ongeveer 200 journalisten en waarnemers woonden het bij.
De rechtbank bestond uit vijf rechters: Generaal-majoor Berney-Ficklin (voorzitter), brigadegeneraal Cazenove, kolonel Richards, luitenant-kolonel Morrish en luitenant McLay. De vier aanklagers en de verdedigers van de Duitse beklaagden waren eveneens officieren van het Britse leger, te weten kolonel Backhouse, majoor Murton-Neale, kapitein Stewart en luitenant-kolonel Genn.
Enkele beklaagden waren naast Bergen-Belsen ook actief geweest in Auschwitz. Het proces wordt daarom ook wel als het eerste Auschwitzproces beschouwd. Daardoor werden er verschillende aanklachten gedaan tijdens dit proces:
De moord op individuele gevangenen werd niet ten laste gelegd, omdat de omvang daarvan te groot was. Daarnaast werd er een specifieke aanklacht tegen Irma Grese ten laste gelegd. Deze luidde als volgt:
Irma Grese, verdedigd door de Britse majoor Cranfield, ontkende dat ze zich schuldig had gemaakt aan deze daden. Cranfield verdedigde Grese en drie anderen door te zeggen dat concentratiekampen 'legale gevangenissen' waren in nazi-Duitsland. Daarnaast voerde hij aan dat Irma Grese pas 14 jaar oud was toen haar moeder stierf en in een arm gezin was opgegroeid. Door de armoede had ze nauwelijks onderwijs gehad en was ze een gemakkelijk slachtoffer voor nazi-indoctrinatie. Hij zei bovendien dat ze gedwongen werd om als Aufseherin te gaan werken. Cranfield meende dat het nazisme verantwoordelijk was voor de daden van de SS, niet de SS'ers zelf.
Op 17 november 1945, precies twee maanden na het begin van het proces, werd Irma Grese schuldig bevonden aan alle aanklachten. Tijdens het hele proces toonde de jonge vrouw nauwelijks emotie. Ook toen de rechter het vonnis uitsprak vertrok haar gezicht nauwelijks. Niettemin had ze in de laatste fase van het proces haar medeschuld aan de massamoord op de Joden erkend. Ze diende een gratieverzoek in bij maarschalk Bernard Montgomery, de hoogste beroepsinstantie tijdens dit proces, maar die wees het onmiddellijk af. Hoger beroep was niet meer mogelijk. Irma Grese werd veroordeeld tot de dood door ophanging wegens het begaan van misdaden tegen de menselijkheid in Auschwitz en Bergen-Belsen.
Na afloop van het proces werd Irma Grese overgebracht naar de gevangenis in Hamelen, waar tevens de executie zou plaatsvinden. De genietroepen van het Britse leger bouwden er een executieruimte aan het einde van de gang waarin de ter dood veroordeelden zaten. Op 13 december 1945 werd Irma Grese opgehangen; ze was 22.
Irma Grese is direct na de executie begraven op de binnenplaats van de gevangenis. Ze werd in 1954 herbegraven op de begraafplaats Am Wehl in Hamelen. Het graf werd een bedevaartsoord voor rechts-radicale groeperingen, waarna het volgens de ene bron in 1986 geruimd is en volgens andere bronnen enkel de kruisen op het grafperk verwijderd zijn.
Annelies Marie (Anne) Frank (Frankfurt am Main, 12 juni 1929 – Bergen-Belsen, februari 1945) was een Duits en later statenloos Joods meisje dat wereldberoemd is geworden door haar dagboek dat ze schreef tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen ze ondergedoken zat in het achterhuis aan de Prinsengracht in Amsterdam. Zij stierf vermoedelijk in februari 1945 aan vlektyfus in het concentratiekamp Bergen-Belsen. Haar officiële sterfdatum is echter door de Nederlandse autoriteiten vastgesteld op 31 maart 1945. Haar dagboek is postuum gepubliceerd en is een van de meest gelezen boeken ter wereld. Door haar dagboek is Anne Frank internationaal een symbool geworden van de Holocaust, de moord op zes miljoen Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Anne Frank is opgenomen in de Canon van Nederland als een van de vijftig thema's van de Nederlandse geschiedenis.
Anne Frank werd op 12 juni 1929 in Frankfurt am Main (Duitsland) geboren als tweede dochter van Otto Frank en Edith Frank-Holländer. Haar zus Margot was op dat moment ruim drie jaar oud. De familie Frank was liberaal joods en woonde in een ruime huurwoning aan de Marbachweg 307, gelegen aan de rand van de stad. Terwijl Otto werkte voor het familiebedrijf, de Michael Frank Bank, speelden Margot en Anne met de kinderen in de buurt. Sommigen waren katholiek, anderen protestants of joods. Ze waren nieuwsgierig naar elkaars feesten. Margot werd uitgenodigd op het communiefeest van een van haar vriendinnetjes en als de familie Frank Chanoeka vierde mochten de buurtkinderen soms meedoen.
Annes ouders waren gealarmeerd toen in de zomer van 1932 groepen van de Sturmabteilung, getooid met hakenkruizen door de straten van Frankfurt am Main marcheerden. Luidkeels zongen ze: "Als het Jodenbloed van het mes af spat, dan gaat het eens zo goed" De Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij (NSDAP) van Adolf Hitler was de grootste partij van Duitsland en behaalde bij de verkiezingen van juli 1932 ruim 37% van de stemmen. Een half jaar later kwam Adolf Hitler in Duitsland aan de macht. Het echtpaar Frank besloot te emigreren.
Annes vader Otto verhuisde in juli 1933 van het Duitse Frankfurt am Main naar Amsterdam om aan toenemende anti-Joodse maatregelen van de nazi's te ontkomen. Dat het door de economische crisis slecht ging met de bank van de familie Frank was een extra motief. In het centrum van Amsterdam zette Otto een eigen bedrijf op, Opekta genaamd, een filiaal van het in 1928 in Keulen gestichte moederbedrijf Opekta GmbH. Annes moeder Edith Frank en haar oudere zus Margot kwamen eind 1933 in Amsterdam aan, en Anne zelf volgde in februari 1934 na een tijd bij haar grootmoeder Rosa Holländer-Stern in Aken. Het gezin ging wonen aan het Merwedeplein 37-2, in een Amsterdamse nieuwbouwwijk, waar door de economische crisis veel huurhuizen leeg stonden en waar zich veel andere Duits-Joodse vluchtelingen vestigden.
Margot ging naar de Jekerschool (Jekerstraat 84), Anne naar de Montessorischool (Niersstraat 41), waar ze begon in de kleuterklas. De zusjes leerden Nederlands en pasten zich snel aan hun nieuwe leven aan. Anne had, net als haar zus, al snel een kring van vrienden en vriendinnen, onder wie bijvoorbeeld Hanneli Goslar en Sanne Ledermann, die net als Anne Frank met hun familie vanuit Duitsland naar Nederland gevlucht waren. Anne Frank groeide op in een liberaal joods gezin. De Franks hechtten waarde aan joodse tradities en feestdagen, maar volgden niet alle religieuze voorschriften. Op vrijdagavond werd de familie Frank vaak uitgenodigd bij de Goslars en dan aten ze samen. Annes ouders maakten zich grote zorgen over de ontwikkelingen in nazi-Duitsland, maar lieten daarvan niets merken aan hun dochters. Anne kende onbezorgde jaren. Ze speelde met haar vrienden en vriendinnen, ging zomers geregeld met haar familie naar het strand of op bezoek bij familie in Zwitserland, en in de winter schaatste ze graag.
Toch merkte Anne op dat haar moeder in november 1938 erg somber was. In de nacht van 9 op 10 november 1938 had in Duitsland de Kristallnacht plaatsgevonden, een door de nazi's georganiseerde pogrom. In heel Duitsland werden Joden aangevallen, synagogen in brand gestoken, zo'n 7000 Joodse winkels geplunderd en tal van joodse bezittingen beklad. Twee ooms van moederskant wisten uiteindelijk naar de Verenigde Staten te ontkomen, terwijl Annes oma Rosa Holländer zich in maart 1939 bij de familie Frank op het Merwedeplein voegde. Ze overleed begin 1942 in Amsterdam.
Nadat in mei 1940 het Duitse leger Nederland had bezet, volgde de een na de andere anti-Joodse maatregel. Zo mochten vanaf januari 1941 de door de nazi's als Joden aangemerkte personen bijvoorbeeld geen bioscopen meer bezoeken. Na de zomervakantie van 1941 stroomde Anne van de lagere school door naar de eerste klas van het Joods Lyceum. Vanaf dat moment was het voor Joden verboden om naar niet-Joodse scholen te gaan. Ook haar zus kwam daardoor op het Joods Lyceum terecht.
Duitse-Joodse vluchtelingen, onder wie ook Anne Frank en haar familie, werden op 25 november 1941 met de inwerkingtreding van het nieuwe Reichsbürgergesetz hun Duitse nationaliteit ontnomen die ze nog hadden. De familie werd op dat moment staatloos. De Nederlandse nationaliteit is haar nooit verleend, daar die alleen aan levende personen wordt toegekend. Haar vader weigerde na de oorlog de Duitse nationaliteit en naturaliseerde in 1949 tot Nederlander.
Joden werden steeds meer uit het openbare leven verbannen. Zo moest Anne Frank, net als andere Joden in Nederland vanaf 1 mei 1942 een gele ster dragen.
Op 12 juni 1942 werd Anne Frank dertien jaar. Haar mooiste verjaardagscadeau was een rood geruit dagboek, waar ze dezelfde dag haar eerste zinnen in schreef: "Ik zal hoop ik aan jou alles kunnen toevertrouwen, zoals ik het nog nooit aan niemand gekund heb en ik hoop dat je een grote steun voor me zal zijn." Drie weken later, op 6 juli 1942 dook Anne met haar familie onder in Het Achterhuis, nadat haar zus de dag ervoor een oproep had ontvangen om in Duitsland 'te gaan werken'. Het Achterhuis was onderdeel van het bedrijfspand Opekta van haar vader Otto Frank aan de Prinsengracht 263. De deur tussen voorhuis en achterhuis zat verstopt achter een boekenkast. In het voorhuis en in het magazijn werkte personeel, waarvan slechts enkelen op de hoogte waren van de onderduikers: de vier helpers, Miep Gies, Bep Voskuijl, Johannes Kleiman, Victor Kugler en de vader van Bep Voskuijl die de boekenkast had gemaakt. Naar de buitenwereld werd beweerd dat de familie naar Zwitserland was gevlucht.
De schuilplaats aan de achterzijde van het grachtenpand in hartje Amsterdam werd naar haar ligging "Het Achterhuis" genoemd, wat later ook de titel zou worden van haar postuum gepubliceerd dagboek. Anne Frank schuilde daar met haar ouders en zus van 6 juli 1942 tot 4 augustus 1944. Daar zaten in totaal acht mensen ondergedoken: de familie Frank, Hermann van Pels, Auguste van Pels en hun zoon Peter van Pels (die model stonden voor de familie Van Daan in het dagboek) en naderhand ook Fritz Pfeffer, een Joodse tandarts (die model stond voor het dagboekpersonage Dussel). De familie Van Pels en Fritz Pfeffer waren bekenden van de familie Frank en net als zij als Duitse Joden hun vaderland ontvlucht.
In het achterhuis moesten Anne Frank en de andere onderduikers overdag muisstil zijn. Anne miste haar vriendinnen en het feit dat ze nooit naar buiten kon. Tijdens deze onderduikjaren werd haar dagboek steeds belangrijker. Anne schreef hierin over het dagelijks leven in het achterhuis, de angst om ontdekt te worden tijdens het onderduiken, haar ontluikende gevoelens voor Peter, de ruzies met haar ouders en andere onderduikers en haar ambities om schrijver te worden. "Het fijnste van alles vind ik nog dat ik dat wat ik denk en voel tenminste nog op kan schrijven, anders zou ik compleet stikken.", schreef Anne op 16 maart 1944 in haar dagboek. Het enige stukje natuur dat Anne Frank kon zien vanuit het achterhuis was een paardenkastanje, die in de binnentuin stond. Decennia later zou deze boom de Anne Frankboom genoemd worden. Anne schreef een aantal schriften vol. Na een oproep van minister Bolkestein op Radio Oranje in Londen op 28 maart 1944 om dagboeken te verzamelen die na de oorlog konden worden gepubliceerd, besloot Anne haar dagboek te herschrijven op losse vellen doorslagpapier terwijl ze ook haar gewone dagboek nog bijhield. Anne schreef hierover: "Natuurlijk stormden ze allemaal direct op mijn dagboek af. Stel je eens voor hoe interessant het zou zijn als ik een roman van het Achterhuis uit zou geven." In tien weken schreef ze 324 vellen vol, maar vanwege haar arrestatie kon ze het boek niet meer voltooien. Annes laatste dagboekaantekening was van 1 augustus 1944.
Drie dagen later werden de onderduikers na meer dan twee jaar (25 maanden) ontdekt. Ze werden op 4 augustus 1944 door de Sicherheitsdienst en Nederlandse politieagenten gearresteerd. SS-Hauptscharführer Karl Silberbauer had de leiding. Lange tijd werd gedacht dat de onderduikers verraden waren, al was niet bekend door wie. In 2016 publiceerde de Anne Frank Stichting de resultaten van een nieuw onderzoek, waarin wordt verondersteld dat de onderduikers misschien bij toeval werden ontdekt.
De dagboekpapieren (de notitieboeken en losse vellen) werden na de arrestatie gevonden op de vloer van het achterhuis door twee personeelsleden die tot de helpers van de onderduikers behoorden: Miep Gies en Bep Voskuijl (die model stond voor Elly Vossen in het dagboek). Miep Gies verstopte ze in haar bureaula in de hoop ze ooit aan Anne terug te kunnen geven.
Nadat zij waren gearresteerd werden de onderduikers en twee andere helpers, Victor Kugler en Johannes Kleiman, naar het SD-gebouw aan de Euterpestraat Amsterdam-Zuid gereden. Na enige tijd in een kamer met andere gevangenen te hebben gezeten, werden Kugler en Kleiman naar het Huis van Bewaring aan de Amstelveenseweg gebracht. Het was de laatste keer dat de onderduikers (behalve Otto Frank, die de oorlog overleefde) hun vrienden zagen. De onderduikers werden naar de gevangenis aan het Kleine-Gartmanplantsoen gebracht.
Op 8 augustus 1944 werden de acht onderduikers uit het achterhuis naar het Centraal Station van Amsterdam vervoerd en per trein gedeporteerd. 's Middags kwam de trein op zijn bestemming aan in kamp Westerbork.
Omdat ze zich niet vrijwillig voor 'tewerkstelling in Duitsland' (in werkelijkheid: voor massavernietiging) hadden gemeld maar waren ondergedoken werden ze in de strafbarak gezet. Gevangenen in de strafbarak kregen minder eten en moesten harder werken dan andere gevangenen. Hun werk bestond uit de demontage van afgedankte batterijen in de werkbarakken van barak 56.
Zondagochtend 3 september 1944 werden ongeveer duizend mensen per trein naar het oosten gedeporteerd. Een selectieleider kwam de avond tevoren naar de strafbarak, waar hij de namen op zijn lijst voorlas. Ook de onderduikers uit het achterhuis hoorden daarbij. Het was de laatste trein die vanuit Westerbork naar Auschwitz zou vertrekken.
Op 5 september kwam de trein in het vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau aan. De acht onderduikers doorstonden de beruchte selectie voor de gaskamers. Vervolgens werden de mannen van de vrouwen gescheiden. Otto Frank, Hermann van Pels, Peter van Pels en Fritz Pfeffer werden naar het nabijgelegen kamp Auschwitz I weggevoerd. Anne, Margot, moeder Edith en Auguste van Pels bleven achter in het vrouwenkamp van Birkenau. Na enige tijd kreeg Anne schurft. Ze werd in het zogenaamde Krätzeblock (schurftblok) ondergebracht dat door een hoge muur gescheiden was van de rest van het kamp. Margot ging met haar mee.
Op 28 oktober 1944 vertrok een transport met 1308 vrouwen uit Birkenau naar het concentratiekamp Bergen-Belsen. Waarschijnlijk maakten ook Anne en Margot daar onderdeel van uit. Edith bleef achter en stierf op 6 januari 1945. In Bergen-Belsen waren Anne en Margot erg verzwakt en werden naar de ziekenbarak overgebracht, waar ze naast elkaar lagen. Ze kregen hoge koorts. In februari 1945 overleed Margot, enkele dagen later overleed ook Anne, waarschijnlijk aan de gevolgen van vlektyfus. In die periode lieten naar schatting 17.000 gevangenen het leven in Bergen-Belsen. Van een kamp-administratie was toen geen sprake meer, zodat de exacte overlijdensdata van Anne en Margot niet te achterhalen zijn. Het Rode Kruis nam in 1954 (dus negen jaar na hun overlijden) aan dat het 'ergens tussen 1 en 31 maart' geweest moest zijn. De officiële overlijdensakte uit datzelfde jaar vermeldt 31 maart 1945. In De Dagboeken van Anne Frank schreven de historici David Barnouw en Gerrold van der Stroom in 1986 dat Anne en haar zus Margot waarschijnlijk eind februari, begin maart 1945 overleden. Zij baseerden zich op de schriftelijke verklaring van Lientje Brilleslijper van 11 november 1945, waarin ze "omstreeks eind februari, begin maart 1945" als overlijdensdatum aangaf. Lientje Brilleslijper en haar zus Janny hadden Anne en Margot in de laatste periode in Bergen-Belsen meegemaakt. Ook documentairemaker Willy Lindwer (De laatste zeven maanden, 1988) die Janny Brilleslijper interviewde, ging uit van eind februari, begin maart 1945, net als biografe Melissa Müller en andere journalisten en historici. Later onderzoek ging ervan uit dat een sterfdatum eerder in februari waarschijnlijker is. Haar moeder Edith overleed in januari 1945 in Auschwitz, door ziekte en verzwakking. Van de acht onderduikers in het achterhuis overleefde alleen Otto Frank de Holocaust.
Anne Frank schreef haar dagboek in de vorm van brieven aan een fictieve vriendin Kitty. Ze schreef: 'Ik zal hoop ik aan jou alles kunnen toevertrouwen, zoals ik het nog aan niemand gekund heb, en ik hoop dat je een grote steun voor me zult zijn.'
Nadat de schrijfster en haar familie verraden waren en gedeporteerd, heeft helpster Miep Gies de dagboekpapieren bewaard. Alleen Annes vader Otto overleefde het vernietigingskamp. Gies gaf het dagboek na de oorlog aan de vader van de schrijfster. Otto Frank publiceerde het boek in 1947 onder de titel Het Achterhuis. Daarin is niet alleen Annes herschreven versie opgenomen, maar Otto voegde er vanaf 29 maart 1944 ook Annes originele dagboekteksten aan toe. Ook heeft hij soms stukken die Anne in haar herschreven versie had weggelaten toch weer toegevoegd. Het Achterhuis is sindsdien een van de meest gelezen boeken ter wereld geworden.
Het Achterhuis hoort tot de Nederlandse literatuur en is een boek gebaseerd op dagboekaantekeningen.
Anne Frank schreef naast Het Achterhuis ook 34 korte verhaaltjes, over haar schooltijd, gebeurtenissen in het Achterhuis en zelf verzonnen sprookjes, dat is gepubliceerd onder de titel Verhaaltjes, en gebeurtenissen uit het Achterhuis.
In 2004 verscheen het Mooie-zinnenboek. Op aanraden van haar vader had Anne (in een kasboek) fragmenten overgeschreven uit de vele boeken die zij op haar onderduikadres las. Het gaat om fragmenten en versjes die haar bijzonder troffen. In de meeste gevallen betreft het volwassenenliteratuur in het Nederlands, Duits en Engels. Het boek bevat facsimilia van Annes originele handschrift met daarnaast de gedrukte tekst. Het manuscript werd al tentoongesteld in het Anne Frank Huis en in het buitenland, maar verscheen niet eerder in druk.
Verspreid zijn enkele gedichten van Anne verschenen die niet zijn gebundeld. Verder staat op haar naam het boek Verhaaltjes, en gebeurtenissen uit het achterhuis.
De herinnering aan Anne Frank wordt levend gehouden door verschillende stichtingen en musea. In Nederland beheert de Anne Frank Stichting het Anne Frank Huis. Sinds enige tijd werkt deze stichting samen met het Anne Frank Zentrum in Berlijn. In 1963 richtte Otto Frank het Anne Frank Fonds op, gevestigd in Bazel. Het fonds beheert de auteursrechten van de geschriften van Anne Frank en houdt zich bezig met de uitgave van het dagboek in diverse talen. Het fonds ondersteunt wereldwijd projecten op het gebied van mensenrechten, racisme, discriminatie en antisemitisme en is betrokken bij de Bildungsstätte Anne Frank in Frankfurt am Main. In de Verenigde Staten is het Anne Frank Center for Mutual Respect actief, dat zijn hoofdkantoor in New York heeft.
In 1960 werd een beeld van Anne Frank op het Janskerkhof in Utrecht onthuld. In 1977 is een ander beeld van haar op de Westermarkt in Amsterdam geplaatst, vlak bij het onderduikadres. Op 9 juli 2005 werd op het Merwedeplein in Amsterdam, waar de familie Frank van 1933 tot 1942 woonde, nog een ander beeld onthuld ter nagedachtenis aan haar noodgedwongen vertrek van het plein waar ze meer dan acht jaar had gewoond.
In mei 2009 werd besloten voor Anne Frank, haar zuster Margot en haar moeder Edith elk een monumentje op te richten in Aken in Duitsland, de laatste woonplaats voor hun komst naar Nederland. De Keulse kunstenaar Gunter Demnig zou drie messing herinneringsplaatjes wijden in het trottoir voor de woning waar de drie in 1933 bij Ediths moeder woonden, voor hun vlucht naar Nederland. Eerder liet Demnig her en der in de Bondsrepubliek, tot mei 2009 al zo'n 17.000 plaatjes, zogenoemde Stolpersteine (struikelstenen), plaatsen als kleine monumenten voor de slachtoffers van de nazi's.
Sinds februari 2015 liggen er ook Stolpersteine op de stoep voor het Amsterdamse woonadres van de familie Frank, Merwedeplein 37 II.
In de vroegere Jodenbuurt is een straat naar Anne Frank genoemd. De Montessorischool in Amsterdam, waar Anne Frank in 1941 moest vertrekken omdat ze Joods was, heet nu 6e Openbare Montessori Basisschool Anne Frank. 's-Hertogenbosch heeft op het Anne Frankplein in 2020 het Anne Frankmonument Monument voor vrijheid van Anne Wenzel laten plaatsen.
In 2004 werd Anne Frank genomineerd voor het televisieprogramma De grootste Nederlander. Voor de organiserende omroep KRO was dit aanleiding om voor te stellen Anne Frank postuum te naturaliseren. Dit voorstel werd door een aantal Tweede Kamerleden gesteund. Volgens de Nederlandse wet komen echter alleen levende personen in aanmerking voor naturalisatie. Naar de mening van de Anne Frank Stichting, die onder meer het huis beheert waar Anne Frank ondergedoken heeft gezeten, wordt Anne Frank allang als Nederlands staatsburger beschouwd omdat ze in Nederland opgroeide en in Nederland haar literaire werk schreef.
De KRO besloot daarop de nominatie van de formeel staatloze Anne Frank in stand te houden, te meer omdat het bezit van de Nederlandse nationaliteit bij de verkiezing van De grootste Nederlander er niet echt toe zou doen. Ze eindigde op de 8ste plaats in de slotverkiezing.
Bij een soortgelijk televisieprogramma in Duitsland (Unsere Besten voor de verkiezing van de grootste Duitser) werd Anne Frank eveneens genomineerd. Zij eindigde hier op de 134ste plaats.
Er zijn diverse films en toneelstukken op Anne en haar dagboek gebaseerd. Het eerste, door het echtpaar Frances Goodrich en Alfred Hackett geschreven, toneelstuk kwam uit in 1955, onder de titel The Diary of Anne Frank. Dit toneelstuk won een Pulitzerprijs. In 1959 verscheen de gelijknamige verfilming, die op haar beurt drie Oscars won. Een Nederlandse versie van het toneelstuk ging, onder regie van Karl Guttmann, op 27 november 1956 in première in het bijzijn van koningin Juliana als Het Dagboek van Anne Frank. Een nieuwe versie van het eerste toneelstuk kwam in 1984 uit in Nederland, onder regie van Jeroen Krabbé. In 1997 verscheen een door Wendy Kesselman grondig herschreven versie van het eerste toneelstuk op Broadway met Natalie Portman in de hoofdrol. In 1995 kwam de documentaire Anne Frank Remembered uit en in 2001 de film Anne Frank: The Whole Story.
Van november 2010 tot februari 2011 was een muzikale bewerking van het dagboek in de Nederlandse en Belgische theaters te zien. Het muziektheaterstuk Je Anne, met in de hoofdrollen Thom Hoffman en Abke Bruins, werd geproduceerd door Mark Vijn.
In het Theater Amsterdam liep van 8 mei 2014 tot januari 2016 het toneelstuk Anne dat geschreven was door Leon de Winter en Jessica Durlacher. In 2016 ging de Duitse film Das Tagebuch der Anne Frank in première.
De animatiefilm Where Is Anne Frank van regisseur Ari Folman ging in juli 2021 in première op het Filmfestival Cannes en is vanaf begin 2022 in de Nederlandse bioscopen te zien.
In 2023 bracht National Geographic de mini-serie A Small Light uit.
Verder is er nog de YouTube-serie Anne Frank videodagboek uit 2020.
Onder meer
Fritz Klein (Feketehalom, 24 november 1888 – Hamelen, 13 december 1945) was een Roemeens-Duits Nazi-arts, die voor zijn wreedheden in het concentratiekamp Bergen-Belsen tijdens de Holocaust werd veroordeeld tot de strop.
Klein werd geboren in centraal Roemenië, in de plaats Feketehalom, die tegenwoordig Codlea heet. Dit maakte toen deel uit van de dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije. Hij voltooide zijn militaire dienst in Roemenië en studeerde geneeskunde. Hij voltooide zijn studie na de Eerste Wereldoorlog in Boedapest. Klein vestigde zich als arts in Zevenburgen (Transsylvanië). Hij werd al zeer vroeg lid van de NSDAP en uiteindelijk sloot hij zich in mei 1943 aan bij de Waffen-SS en werd geplaatst in Joegoslavië.
Op 15 december 1943 kwam hij in het concentratiekamp Auschwitz, waar hij begon als arts in het Birkenau vrouwenkamp. Hierna werkte hij als arts in het zigeunerkamp. Hij voerde ook diverse "Selektionen" uit bij aankomsten van gevangenen. In december 1944 werd hij overgeplaatst naar het concentratiekamp Neuengamme, waarna hij in januari 1945 naar Bergen-Belsen werd gestuurd. Hier werd hij bij de bevrijding van het kamp in april 1945 door de Britten gevangengenomen. Tijdens het Bergen-Belsen-proces voerde Klein zijn eigen verweer.
Tijdens het proces werd hem gevraagd hoe hij zijn acties kon verenigen met zijn ethische verplichtingen als een arts. Hierop verklaarde Klein:
Mijn eed van Hippocrates draagt me op een ontstoken appendix uit het menselijk lichaam te snijden. De Joden zijn de ontstoken appendix van de mensheid. Daarom snij ik ze weg.
Hij werd schuldig bevonden en veroordeeld tot de dood. Hij werd vervolgens opgehangen door de Britse beul Albert Pierrepoint in de gevangenis van Hamelen.
Herta Bothe (Teterow, 8 januari 1921 - 16 maart 2000) was een Duitse kampbewaakster van het nazi-regime.
Voor de oorlog was ze fabrieksarbeidster. Van 1940 tot 1942 werkte ze als verpleegster in een ziekenhuis. In september 1942 ging ze naar concentratiekamp Ravensbrück, om er vier weken intensieve training te krijgen voor haar toekomstige baan.
Na haar opleiding werd ze in september 1942 aangesteld als Aufseherin in het concentratiekamp Stutthof, op het grondgebied van de voormalige vrije stad Danzig aan de Oost-Pruisische grens (nu in Polen), waar ze bleef tot juli 1944. Bothe was een van de langste vrouwelijke kampbewaaksters, stevig gebouwd en sterk. In tegenstelling tot de andere Aufseherinnen, die meestal zwarte laarzen (Stiefeln) droegen, ging zij elegant gekleed in nylonkousen en lage vrouwelijke standaardschoenen.
Als de meeste Aufseherinnen was ze gewapend met een pistool, maar in plaats van de klassieke zweep droeg zij een houten stok bij zich waarmee ze vrouwelijke gevangenen afranselde. Als Aufseherin werd ze snel gevreesd en berucht om haar sadistische trekken. Zelf beweerde ze later dat ze nooit een stok of pistool bij zich had. Ze verklaarde dat ze daarentegen enkel haar blote handen gebruikte om de gezichten van de gevangenen die de regels van het kamp niet volgden, in elkaar te slaan. Getuigen verklaarden tijdens haar proces het tegendeel. Zij herinnerden zich de vele wreedheden waarbij Bothe wel degelijk wapens gebruikte. Zo was er een incident waarbij een 18-jarig meisje door Bothe werd betrapt toen ze van honger aardappelschillen van de kampkeukens at. Bothe werd ervan beschuldigd het meisje zwaar mishandeld te hebben en onder luid protest van de andere gevangenen uitgeroepen te hebben: "Ik sla haar tot ze sterft!"
Ondertussen hadden de nazi's in april 1943 nabij de stad Celle het concentratiekamp Bergen-Belsen opgericht. Bergen-Belsen was een kamp in de VL-categorie: Vernichtigungslager (vernietigingskamp). SS-Aufseherin Bothe was na Stutthof overgeplaatst naar een bijkamp van Stutthof, bekend als Bromberg-Ost, totdat zij op 21 januari 1945 naar VL Bergen-Belsen werd overgeplaatst. Tot aan de bevrijding van het kamp op 15 april 1945 heeft ze daar gewerkt.
Na de oorlog werd Bothe opgebracht en beschuldigd van oorlogsmisdaden. Op het Bergen-Belsenproces in Lüneburg verkeerde zij in de rechtbank in het gezelschap van ander kamppersoneel, onder wie de Aufseherinnen Irma Grese, Elisabeth Volkenrath, Herta Ehlert, Juana Bormann en kampdokter Fritz Klein. Op het proces ontkende zij, net zoals alle andere Aufseherinnen, alle haar ten laste gelegde feiten.
Bothe kreeg een relatief lichte straf: tien jaar opsluiting. Daarvan zou ze er uiteindelijk zes uitzitten. Ze werd op 22 december 1951 door de Britse bezetters vroegtijdig vrijgelaten als blijk van toegevendheid.
Na haar vrijlating trad Bothe in het huwelijk en noemde zich voortaan Herta Lange. Ze ging in Noord-Duitsland wonen en verdween vrijwel in de anonimiteit, gebruikmakend van Duitse recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer dat ook geldt voor veroordeelde oorlogsmisdadigers. Tijdens een zeldzaam interview in 2000 verweerde ze zich toen haar gevraagd werd naar haar beslissing om kampbewaakster te worden. Ze antwoordde:
Wat bedoel je, een fout gemaakt? Nee ... Ik ben niet geheel zeker hoe ik dat moet beantwoorden. Heb ik een fout gemaakt? Nee. De fout was dat het een concentratiekamp was, maar ik moest erheen, anders was ik er zelf in weggestopt. Dat was mijn fout.
Bothe overleed op 16 maart 2000 op 79-jarige leeftijd.
Owlapps.net - since 2012 - Les chouettes applications du hibou