Aller au contenu principal

Max Euwe


Max Euwe


Machgielis (Max) Euwe (Watergraafsmeer, 20 mei 1901 – Amsterdam, 26 november 1981) was een Nederlandse schaker en wiskundeleraar. Hij was wereldkampioen van 1935 tot 1937. Van ongeveer 1920 tot in de jaren vijftig was hij de sterkste Nederlandse schaker.

Max Euwe heeft zich bijzonder verdienstelijk gemaakt voor de schaaksport en was president van de FIDE tijdens de match Spassky – Fischer. Tevens schreef hij een groot aantal leerboeken, waaronder de internationaal bekende Theorie der Schaakopeningen en de Losbladige schaakberichten.

Hij wordt geroemd om zijn toepassing van wiskundige inzichten en logica op het schaakspel. Hij wist zich staande te houden in complexe stellingen waarin hij de beste tactiek nauwkeurig uit kon stippelen.

Euwes uitgebalanceerde spel bracht hem het wereldkampioenschap tegen Aleksandr Aljechin in 1935, toen hij won met een punt verschil. Twee jaar later verloor hij de titel weer aan Aljechin, die de titel zou meenemen in zijn graf. Hans Ree, Cecil Purdy en Reuben Fine zijn van mening dat Euwes meer wetenschappelijke spel veelal ernstig onderschat werd.

Biografie

1901-1934

Max Euwe was de zoon van Cornelis Euwe (onderwijzer) en Elizabeth van der Meer. Toen Euwe vier jaar oud was, leerde zijn moeder hem schaken.

Euwe werd op 10-jarige leeftijd lid van de Schaak- en Damclub SDC. Voor deze club speelde hij zijn eerste officiële partijen. In 1914, toen hij 12 jaar was, meldde hij zich aan bij de vooraanstaande Amsterdamsche Schaakclub.

Euwe studeerde wiskunde in Amsterdam vanaf 1918. In november 1923 behaalde hij zijn doctoraal examen, cum laude. Hij werd wiskundeleraar. Aanvankelijk was Euwe waarnemer, daarna was hij gedurende twee jaar in Rotterdam leraar aan een HBS, en vervolgens aan het Gemeentelijk Lyceum voor Meisjes in Amsterdam. In 1926 promoveerde hij bij prof. R.W. Weitzenböck, opnieuw cum laude, op een proefschrift met de titel Differentiaalinvarianten van twee covariante-vectorvelden met vier veranderlijken. In 1929 publiceerde hij een speltheoretische verhandeling over schaken vanuit een intuïtionistisch perspectief. De titel was Mengentheoretische Betrachtungen über das Schachspiel.

Vanaf het begin van de jaren twintig domineerde hij het schaken in Nederland. Zo won hij van 1921 tot 1952 alle Nederlandse kampioenschappen waar hij aan deelnam. In de loop van de jaren twintig drong hij geleidelijk door tot de wereldtop. Hij won het toernooi van Hastings in 1923 en speelde in 1926-1927 een match met Aljechin die hij nipt verloor (4½-5½).

Euwe trouwde in 1926 met Caro (Caroline Elisabeth) Bergman. Samen kregen ze drie dochters.

In 1928 werd hij in Den Haag voor het eerst wereldkampioen door het Amateur Wereldkampioenschap Schaken te winnen. Deze titel stelde niet veel voor omdat de topspelers er niet aan meededen. Van meer belang waren de twee matches die Euwe rond dezelfde tijd speelde in Nederland tegen de FIDE-wereldkampioen Efim Bogoljoebov. Euwe verloor beide met 4½-5½. Ook bij twee grote toernooien, in Bad Kissingen, 1928 en Karlsbad, 1929, bewees Euwe dat hij opgewassen was tegen de wereldtop.

In 1930 en 1934 won Euwe Hastings. In 1931 speelde hij een match tegen José Raúl Capablanca die hij met 4-6 verloor.

Euwe wordt wereldkampioen

In 1935 nodigde regerend wereldkampioen Aljechin Euwe uit om een match om het wereldkampioenschap te spelen. Euwe, die eigenlijk gestopt was met schaken, ging in op de uitnodiging. Om zich fysiek voor te bereiden op de match nam hij bokslessen. Euwe won op 15 december 1935 na 80 dagen, 30 partijen en 13 steden en dorpen verspreid over heel Nederland, met de eindstand 15½-14½. Hij kwam sterk terug na een 3-6 achterstand en wist negen partijen te winnen. De beroemdste partij uit deze tweekamp is de 26e, die bekendstaat als de Parel van Zandvoort. De wereldtitel van Euwe maakte nationaal veel enthousiasme voor het schaken los. Veel Nederlandse schaakclubs hebben als oprichtingsjaar 1935.

In 1936 won Euwe samen met Reuben Fine het Arbeiderspers Schaaktoernooi.

Euwe verloor de titel in 1937 in een revanche-match met Aljechin (9½-15½).

In 1938 deed Euwe mee aan het AVRO-toernooi, het sterkst bezette toernooi tot dan toe. Hij scoorde 7 uit 14.

In januari 1940 won Euwe voor het eerst het Hoogovenstoernooi, toen nog een regionaal toernooi.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog

In 1940 trad hij toe tot de directie van het levensmiddelenbedrijf Vana.

Euwe won nogmaals het Hoogovenstoernooi in 1942.

Vanaf 1944 werkte Euwe samen met de afdeling natura van de PP-groep, een verzetsgroep die onder meer het transport van voedsel naar onderduikers regelde. Als directeur van Vana beschikte hij over vrachtwagens die hiervoor konden worden ingezet. De documentenafdeling van de PP-groep zorgde voor de benodigde (vervalste) Fahrbefehle.

Na de oorlog

Euwe eindigde als tweede in het eerste grote toernooi dat na de Tweede Wereldoorlog werd gehouden, het Stauntontoernooi in Groningen in 1946. Aangemoedigd door dit succes werd hij een aantal jaren vanaf 1947 profschaker, in dienst van de KNSB. De bedoeling was dat hij zich zo beter kon voorbereiden en meer kans zou maken om de wereldtitel terug te veroveren. Dit werd geen succes en Euwes deelname aan het toernooi om het wereldkampioenschap in 1948 werd een fiasco. Met 4 uit 20 eindigde hij afgetekend als laatste. In 1949 werd hij weer amateurschaker. In 1952 won hij voor de derde en laatste maal het Hoogovenstoernooi. In 1953 vond zijn laatste optreden in een groot toernooi plaats. In het kandidatentoernooi van 1953 werd hij met 11½ uit 28 voorlaatste. In 1957 versloeg hij nog in een tweekamp de veertienjarige Bobby Fischer met 1½-½.

Euwe als schrijver

Euwe stond bekend als een schaker met een grote en gedegen openingskennis. Hij heeft vele schaakboeken geschreven, waaronder een serie over de opening, de serie Praktische Schaaklessen en het boek Oordeel en Plan. Deze boeken zijn op grote schaal vertaald.

In 1935 schreef hij samen met Albert Loon Oom Jan leert zijn neefje schaken, dat talloze herdrukken beleefde (in 2011 de 30e druk).

In 1962 schreef hij samen met Walter Meiden Meester tegen amateur, dat meteen tevens in het Duits verscheen en waarin hij aandacht besteedde aan typische beginnersfouten. Dat zou worden opgevolgd door Amateur wordt meester (1966). Deze boeken beleefden meerdere herdrukken en er zijn ook Engelse, Franse, Spaanse en Zweedse vertalingen van verschenen.

Daarnaast schreef hij schaakrubrieken. Het kwam tijdens competitiewedstrijden regelmatig voor dat Euwe, door de relatief zwakke tegenstand, zijn overtollige bedenktijd gebruikte om tijdens de partij zijn stukjes te schrijven. Dit had natuurlijk, of hij nu wilde of niet, een psychologisch effect op zijn tegenstanders.

Informaticus en hoogleraar

Hij werkte daarnaast veel aan zijn lichamelijke conditie en was amateurbokser. Na 1950 wijdde Euwe zich weer meer aan de wiskunde en de opkomende informatica.

Vanaf 1956 was hij wetenschappelijk adviseur van de Amerikaanse firma Remington Rand, waar hij bijdroeg aan de ontwikkeling van de computer. Van 1959 tot 1963 was hij directeur van de Stichting Studiecentrum voor Administratieve Automatisering.

In 1964 werd hij benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de methodologie van de automatische informatieverwerking aan de Nederlandse Economische Hogeschool in Rotterdam en tot gewoon hoogleraar aan de Katholieke Hogeschool te Tilburg.

Latere leven: president FIDE

Van 1970 tot 1978 was Euwe president van de wereldschaakbond FIDE. Hij had een belangrijke rol bij de totstandkoming van de match om de wereldtitel Spassky - Fischer in 1972 te Reykjavik. In 1975 maakte hij een rondreis van meer dan een maand door Afrika, met als doel Afrikaanse landen te werven als nieuwe leden voor de FIDE. Hij bezocht achtereenvolgens Senegal, Ghana, Nigeria, Zambia en Zaïre. Euwe was toen 74. Hij sprak daar met ministers en staatshoofden, maar speelde ook simultaanwedstrijden en gaf lezingen.

Tijdens de lintjesregen van 1979 werd Eeuwe benoemd tot Commandeur in de Orde van Oranje Nassau.

In mei 1981 stond hij (op een niet-verkiesbare plaats) op de kandidatenlijst voor de Tweede Kamer van DS'70.

In 1981 begon Max Euwe aan het 10e Nederlands kampioenschap correspondentieschaak. Hij heeft dit toernooi niet kunnen voltooien. De nog openstaande partijen werden gearbitreerd, en hij eindigde postuum als vierde na Gert Timmerman, Kier Nienhuis en Joop van Oosterom.

Euwe overleed op 80-jarige leeftijd aan een hartaanval. Hij was gehuwd met Carolina Elisabeth Bergman. Uit dit huwelijk werden drie dochters geboren.

Herinneringstekens

Naar Max Euwe is een prijs genoemd - de Euwe-ring. In 2001 verscheen een blokje van twee postzegels met een beeltenis van Euwe. Naast Nederlandse postzegels zijn er ook postzegels met zijn beeltenis in Mongolië en Joegoslavië verschenen. In 1982 werd in Amsterdam het Max Euwe Centrum opgericht. Naar Euwe zijn in Haarlem en Amsterdam ook pleinen genoemd, het Max Euweplein in Amsterdam. Op 7 mei 2004 werd op dit plein een standbeeld van Euwe onthuld. Het is vervaardigd door beeldend kunstenares José Fijnaut en is een initiatief van de "ondernemersvereniging Max Euweplein". Op het Rotterdamse bedrijventerrein Brainpark I en in de Arnhemse wijk Stadseiland, de Utrechtse wijk Schaakwijk en in Zandvoort zijn straten naar hem vernoemd. Toen Euwe wereldkampioen werd, werden drie composities geschreven en aan hem opgedragen: Dr. Euwe-Marsch. Euwe-marsch en Euwe heeft gewonnen. Later, toen Dr. Euwe 75 werd, werd er een single van deze mars uitgebracht. Ook is de schaakfilm Lang leve de koningin door zijn kleindochter Esmé Lammers aan hem opgedragen.

Alexander Münninghoff schreef in 1976 Max Euwe - biografie van een wereldkampioen, dat ook in Russische en Engelse vertaling verscheen.

Schaakopening naar Euwe vernoemd

De zetten 1.e4 c6 2.b3 leiden tot de Caro-Kann Defense, Euwe Attack (B10), waarbij wit probeert om de theoretische lijnen van de Caro-Kann te omzeilen. Euwe won in 1920 met deze opening een partij tegen Réti, tegenwoordig wordt de lijn eerder op clubniveau gebruikt als verrassingswapen.

In het Dame-Indisch (1.d4 Pf6 2.c4 e6 3.Pf3 b6) bekomen we de Euwevariant na 4.g3 Lb7 5.Lg2 Le7 6.0-0 0-0 7.b3, een variatie die Euwe speelde tegen Ajechin tijdens het Wereldkampioenschap van 1937.

Als men in de Blackmar-Diemergambiet (1.d4 d5 2.Pc3 Pf6 3.e4 dxe4 4.f3 exf3 5.Pxf3) als zwart antwoordt met 5..e6 , dan wordt dit de Euweverdediging genoemd. Euwe lanceerde trouwens zelf de term "Blackmar-Diemergambiet" in een publicatie in Schach-Archiv, 1951.

In de doorschuifvariant van de Franse verdediging kan zwart zijn typische "Franse loper" proberen te ontwikkelen via d7, met opnieuw een Euwevariant tot gevolg: 1.e4 e6 2.d4 d5 3.e5 c5 4.c3 Pc6 5.Pf3 Ld7

Bibliografie

Euwe heeft honderden werken over het schaakspel geschreven. Enige titels zijn:

  • Mengentheoretische Betrachtungen über das Schachspiel, 1929
  • De fundamenten van het schaakspel, en hun beteekenis voor de praktijk N.V. Boekhandel v/h W.P. Van Stockum & Zoon, Den Haag 1931.
  • Strategie en taktiek in het schaakspel, 1935
  • Oom Jan leert zijn neefje schaken, samen met Albert Loon, 1936. Digitale versie bij dbnl.
  • De beginselen van alle schaakspel, 1939. 2e herziene druk van De fundamenten van het schaakspel
  • Theorie der schaakopeningen No. 4: Half gesloten spelen I: Nimzo-Indisch, G.B. van Goor Zonen's Uitgeversmaatschappij N.V., 's-Gravenhage/Batavia 1939
  • Theorie der schaakopeningen No. 2: Gesloten spelen II, Klassiek damegambiet: Cambridge-Springs, Manhattan, Tarrasch, G.B. van Goor Zonen's Uitgeversmaatschappij N.V., 's-Gravenhage 1946
  • De bouwstenen van de schaakkunst, 1947. 3e herziene druk van De fundamenten van het schaakspel
  • Het eindspel, deel 1, De koning alleen, Van Goor Zonen's Uitgeversmaatschappij, Den Haag 1949
  • Oordeel en plan, 1952
  • Handboek voor de gevorderde schaker 1, 1956. 4e herziene druk van De fundamenten van het schaakspel
  • Handboek voor de gevorderde schaker 2, 1956. 4e herziene druk van Strategie en taktiek in het schaakspel
  • Schaken op reis, 1962
  • Meester tegen amateur, 1963
  • Hogeschool van het eindspel, 1964 (2e herz. druk 1976)
  • Schaken in de strandstoel, 1965
  • Veldheerschap op de vierenzestig, 1966
  • Zo leert u goed schaken, serie 1, samen met W.J. Muhring, Hollandia, Baarn 1974
  • Zo leert u goed schaken, serie 2, samen met W.J. Muhring
  • Zo leert u goed combineren, serie 1, samen met W.J. Muhring
  • Zo leert u goed combineren, serie 2, samen met W.J. Muhring. Eerder verschenen als Schaken in de strandstoel en Schaken op reis
  • Fischer en zijn voorgangers, Hollandia, 1975
  • Praktische schaaklessen, deel 1 t/m 6, 1980-1986
  • Analysen van A.V.R.O.'s wereldschaaktoernooi, AVRO, Amsterdam 1938. (Heruitgave 1979: ISBN 90-6083-287-6)

Secundaire literatuur

  • Max Euwe. Biografie van een wereldkampioen. Münninghoff, A., Keesing, Amsterdam 1976

Externe links

  • Biografisch Woordenboek van Nederland, Euwe, Machgielis (1901-1981)
  • Koninklijke Bibliotheek, Max Euwe, wereldkampioen schaken (1935) (gearchiveerd)
  • Max Euwe Centrum
  • Schaakresultaten van Euwe
  • (en)  Informatie over schaakpartijen van Max Euwe op ChessGames.com
  • (en)  Informatie over schaakpartijen van Max Euwe op 365chess.com

Text submitted to CC-BY-SA license. Source: Max Euwe by Wikipedia (Historical)


4de Oscaruitreiking


4de Oscaruitreiking


De 4de Oscaruitreiking, waarbij prijzen werden uitgereikt aan de beste prestaties in films uitgebracht tussen 1 augustus 1930 en 1931, vond plaats op 10 november 1931 in het Biltmore Hotel in Los Angeles. De ceremonie werd gepresenteerd door Lawrence Grant.

De grote winnaar van de avond was Cimarron, met in totaal zeven nominaties en drie Oscars.

Winnaars en genomineerden

De winnaars staan bovenaan in vet lettertype.

Beste film

  • Cimarron - RKO Radio
    • East Lynne - Fox
    • The Front Page - The Caddo Company
    • Skippy - Paramount Publix
    • Trader Horn - Metro-Goldwyn-Mayer

Beste regisseur

  • Norman Taurog - Skippy
    • Wesley Ruggles - Cimarron
    • Clarence Brown - A Free Soul
    • Lewis Milestone - The Front Page
    • Josef von Sternberg - Morocco

Beste acteur

  • Lionel Barrymore - A Free Soul
    • Jackie Cooper - Skippy
    • Richard Dix - Cimarron
    • Fredric March - The Royal Family of Broadway
    • Adolphe Menjou - The Front Page

Beste actrice

  • Marie Dressler - Min and Bill
    • Marlene Dietrich - Morocco
    • Irene Dunne - Cimarron
    • Ann Harding - Holiday
    • Norma Shearer - A Free Soul

Beste bewerkte scenario

  • Cimarron - Howard Estabrook
    • The Criminal Code - Seton I. Miller en Fred Niblo jr.
    • Holiday - Horace Jackson
    • Little Caesar - Francis Faragoh en Robert N. Lee
    • Skippy - Joseph L. Mankiewicz en Sam Mintz

Beste verhaal

  • The Dawn Patrol - John Monk Saunders
    • The Doorway to Hell - Rowland Brown
    • Laughter - Harry d'Abbadie d'Arrast, Douglas Doty en Donald Ogden Stewart
    • The Public Enemy - John Bright en Kubec Glasmon
    • Smart Money - Lucien Hubbard en Joseph Jackson

Beste camerawerk

  • Tabu - Floyd Crosby
    • Cimarron - Edward Cronjager
    • Morocco - Lee Garmes
    • The Right to Love - Charles Lang
    • Svengali - Barney "Chick" McGill

Beste artdirection

  • Cimarron - Max Rée
    • Just Imagine - Stephen Goosson en Ralph Hammeras
    • Morocco - Hans Dreier
    • Svengali - Anton Grot
    • Whoopee! - Richard Day

Beste geluid

  • Paramount Publix Studio Sound Department
    • Metro-Goldwyn-Mayer Studio Sound Department
    • RKO Radio Studio Sound Department
    • Samuel Goldwyn-United Artists Studio Sound Department

Films met meerdere nominaties

De volgende films ontvingen meerdere nominaties:

Externe links

  • Academy of Motion Picture Arts and Sciences
  • Academy Awards 1931 in de Internet Movie Database

Text submitted to CC-BY-SA license. Source: 4de Oscaruitreiking by Wikipedia (Historical)


Max Euwe Centrum


Max Euwe Centrum


Het Max Euwe Centrum (MEC) is een schaakcentrum aan het Max Euweplein in Amsterdam. Het bestaat uit een klein museum over de schaakcarrière en het leven van de Nederlandse wereldkampioen Max Euwe (1901-1981) en een ontmoetingscentrum annex bibliotheek met circa elfduizend boeken en tijdschriften.

Organisatie

Het Max Euwe Centrum is een stichting, met als voorzitter grootmeester Paul van der Sterren. De dagelijkse leiding is sinds 2022 in handen van twee managers, de grootmeester Erwin l’Ami en Jeroen van den Berg, sinds 2000 toernooidirecteur van het Tata Steel schaaktoernooi in Wijk aan Zee.

Het Max Euwe Centrum telt zo’n twintig vrijwilligers die bezoekers rondleiden, berichten en artikelen schrijven voor de website www.maxeuwe.nl, social media en de driemaandelijkse nieuwsbrief. Ook helpen zij met de inrichting van tijdelijke exposities, lezingen en trainingen, de halfjaarlijkse boekenruilbeurs en het jaarlijkse Pleinfestival. Dit schaakfestival vindt sinds 1992, met uitzondering van de jaren 2003 en 2005 jaarlijks, plaats op het Max Euweplein, doorgaans rond 1 juli.

Sinds de stopzetting van de jaarlijkse subsidie van de gemeente Amsterdam in 2016, is het Max Euwe Centrum financieel afhankelijk van donateurs, sponsoren en legaten en een bijdrage van de KNSB. Deze laatste bijdrage is afhankelijk van het aantal georganiseerde schakers.

Het Max Euwe Centrum trekt jaarlijks zo’n 2500 bezoekers van wie de meesten uit het buitenland komen.

Voorzitters van het Max Euwe Centrum

Geschiedenis

De plannen voor het Max Euwe Centrum zijn ontstaan in 1982, vrij snel na het overlijden van Max Euwe. Op initiatief van toenmalig KNSB-voorzitter Henk Wille kwamen diverse schaakbestuurders bijeen om te overleggen hoe de Nederlandse schaakgemeenschap de verdiensten van de oud-wereldkampioen een blijvend vervolg kon geven. Leo Diepstraten, voorzitter van de Nederlandse Bond van Correspondentieschakers (NBC), stelde voor een landelijk studie-en ontmoetingscentrum voor schakers op te richten.

Met steun van de Koninklijke Nederlandse Schaakbond (KNSB), sponsoren, donateurs en de Amsterdamse burgemeester Ed van Thijn, zelf een schaakliefhebber, kreeg het Max Euwe Centrum een eigen ruimte aan de Paleisstraat – nabij de Dam – waar ook het Bondsbureau van de KNSB was gevestigd. De feestelijke opening was op 8 november 1986 in aanwezigheid van onder anderen Caro Euwe-Bergman, weduwe van Max Euwe, en burgemeester Van Thijn.

Door de snelle groei van de bibliotheek en het aantal bezoekers, werd de eerste locatie al snel te klein. Vooral dankzij de inzet van toenmalig MEC-voorzitter Kees Snoep en de Amsterdamse zakenman Leo van der Kar volgde op 13 december 1991 de verhuizing naar het voormalige Huis van Bewaring aan het Max Euweplein. In dit gebouw hebben zich sinds de sluiting van de penitentiaire inrichting in 1979 diverse startende bedrijven en non-profitorganisaties gevestigd, waaronder het Max Euwe Centrum.

Bibliotheek

De bibliotheek van het Max Euwe Centrum bestaat uit zo’n elfduizend schaakboeken en schaaktijdschriften. Hieronder bevinden zich enkele bijzondere exemplaren zoals het boek Il Giuoco incomparabile degli scacchi van de Italiaan Ponziani en Giuvoco De Gli Scacchi di Rui Lopez, Spagnuolo van de Spaanse bisschop Ruy Lopez uit 1584, een van de sterkste schakers uit die tijd. En ook de Nederlandse vertaling De Kunst van Schaakspelen of Handleiding tot het schaakspel van François-André Danican Philidor.

Het Max Euwe Centrum bezit alle jaargangen van gerenommeerde schaaktijdschriften als British Chess Magazine en de Wiener Schachzeitung die in de negentiende eeuw zijn ontstaan. Ook de volledige verzameling van Nederlands eerste schaaktijdschrift Sissa is er te vinden.

Museum

Het museum bestaat uit 27 panelen en vijf vitrines over het leven, de maatschappelijke en wetenschappelijke carrière en de schaakloopbaan van Max Euwe. Pronkstuk is het originele bord met stukken die uitdager Max Euwe en titelhouder Alexander Aljechin hebben gebruikt op 15 december 1935 in Theater Bellevue in Amsterdam hun dertigste en laatste WK-partij. Het spel is een geschenk van Arthur Bröker uit Eindhoven. Hij bood het bijzondere spel aan op 7 februari 2015 aan het Max Euwe Centrum. Hij is de zoon van schaakuitgever Nicolaas Bröker die in 1949 startte met de Losbladige Schaakberichten. Euwe was enkele jaren hoofdredacteur van het tijdschrift met openingsnieuwtjes en partijanalyses.  Andere bijzonder museumstukken zijn Euwe wiskundige proefschrift uit 1926, de hoes van de speciaal gecomponeerde ‘Euwe Marsch’ uit 1935 en het zakschaakspel waarmee Euwe aan het eind van zijn leven zijn partijen bijhield uit het Nederlands kampioenschap correspondentieschaak dat van start ging in 1980.

Activiteiten

Sinds 1986 heeft het Max Euwe Centrum tal van schaakactiviteiten georganiseerd, zoals de Schaakacademie (1989-1997). In eerste instantie ging het om trainingen voor clubschakers, vanaf oktober 1990 ook voor talentvolle Nederlandse jeugdspelers. Docenten waren bondscoach Cor van Wijgerden en grootmeester Genna Sosonko. De eerste training voor jeugdtalenten was op 27 april 1990 in het Crest Hotel in Amsterdam. Grootmeester Jan Timman analyseerde op die dag enkele van zijn partijen uit de finale van de kandidatenmatches tegen Anatoli Karpov. De Schaakacademie stopte in 1997 toen de KNSB de training van talentvolle schakers zelf ter hand wilde nemen.

Pleinfestival

Het Max Euwe Centrum organiseert sinds 1991 in de zomer, doorgaans rond 1 juli, een jaarlijks Pleinfestival. Door geldgebrek is dit schaakevenement alleen in 2003 en 2005 niet gehouden. Doorgaans verzorgen Nederlandse grootmeesters en jeugdtalenten (klok)simultaans. Verder zijn er die dag diverse andere activiteiten, zoals het oplossen van schaakproblemen en eindspelstudies, snelschaken en rapidtoernooien. Sinds 2007 houdt het Max Euwe Centrum jaarlijks enkele malen trainingen voor clubschakers door ervaren grootmeesters als Jan Timman, Ivan Sokolov en Artoer Joesoepov.

Euwe-ring

In 1977 kreeg Max Euwe, bij de gelegenheid van zijn 75e verjaardag, van de Nederlandse Gasunie de "Euwe-ring" voor zijn grote verdiensten voor het schaken in het algemeen en het jeugdschaak in het bijzonder. Na Euwe's overlijden is de ring doorgegeven aan Hans Bouwmeester en de houder kan zelf een opvolger voordragen. De houders van de Euwe-ring tot nu toe zijn:

  • 1977: Max Euwe
  • 1983: Hans Bouwmeester
  • 1991: Jan Timman
  • 1996: Hans Böhm
  • 2001: Hans Ree
  • 2007: Genna Sosonko
  • 2012: Cor van Wijgerden
  • 2018: Eddy Sibbing
  • 2023: Zhaoqin Peng

Externe links

  • Officiële website

Text submitted to CC-BY-SA license. Source: Max Euwe Centrum by Wikipedia (Historical)


Lijst van acteurs en actrices in Goede tijden, slechte tijden


Lijst van acteurs en actrices in Goede tijden, slechte tijden


Dit is een lijst van acteurs en actrices die een rol (hoofd-, bij- of gastrol) spelen of gespeeld hebben in de soapserie Goede tijden, slechte tijden.

Sommige rollen werden door verschillende acteurs gespeeld. De nummers achter sommige personages geven dit aan. Zo werd de rol van Bianca Bouwhuis het eerst gespeeld door Cynthia Abma.

Rollen die groen zijn gemarkeerd zijn rollen die momenteel te zien zijn in GTST.

Vaste personages

A

B

C

D

E

F

G

H

I

J

K

L

M

N

O

P

Q

R

S

T

U

V

W

X

Y

Z

Bijrollen/gastrollen

A

B

C

D

E

F

G

H

I

J

K

L

M

N

O

P

Q

R

S

T

U

V

W

X

Y


Z

Productie

Regie

Langstlopende

Acteurs

Deze tabel geeft de top tien van langstbijdragende acteurs van Goede tijden, slechte tijden weer.

Personages

Deze tabel geeft de top tien van langstlopende personages van Goede tijden, slechte tijden weer.

Externe links

  • (en) Rolverdeling GTST op imdb.com
  • Goede Tijden, Slechte Tijden Wiki



Text submitted to CC-BY-SA license. Source: Lijst van acteurs en actrices in Goede tijden, slechte tijden by Wikipedia (Historical)


Max Euwe Schaaktoernooi


Max Euwe Schaaktoernooi


Het Max Euwe Schaaktoernooi (ookwel Max Euwe Memorial 2011) was een eenmalig schaaktoernooi dat werd gehouden van 13 november t/m 20 november 2011 in Amsterdam. Het toernooi bestond uit twee vierkamptoernooien. De locatie was de Openbare Bibliotheek (Oosterdokskade 143). Het toernooi is vernoemd naar Max Euwe.

Achtergrond

Het toernooi werd georganiseerd ter nagedachtenis van Max Euwe, die op 26 november 1981 overleed.

Het toernooi bestond uit twee vierkampen. Dat concept werd eerder gebruikt bij het VSB-toernooi, dat in het buitenland ook de naam Max Euwe Memorial droeg.

Buiten het toernooi om werden nog andere activiteiten georganiseerd, zoals een simultaansessie met Jan Timman, een lezing van Hans Ree, een lezing over kunstmatige intelligentie en een slotfeest dat werd gehouden in kunstenaarssociëiteit De Kring.

Uitslagen en kruistabellen

Groep 1

Groep 2

Externe links

  • Officiële website (gearchiveerd)

Text submitted to CC-BY-SA license. Source: Max Euwe Schaaktoernooi by Wikipedia (Historical)


Grootmeester (schaken)


Grootmeester (schaken)


Grootmeester (GM) of Internationaal Grootmeester (IGM) is een titel die door de FIDE aan een schaker kan worden toegekend. Het is de hoogst bereikbare titel en geeft aan dat de schaker zeer sterk is of is geweest.

Geschiedenis

Tot 1950 was 'grootmeester' een informele aanduiding, doorgaans gereserveerd voor de wereldkampioenen en hun rivalen. In 1950 begon de FIDE de titels en de toekenning daarvan te reguleren.

De FIDE benoemde vijftien actieve schakers tot grootmeesters, te weten

  • Michail Botvinnik, Isaak Boleslavski, Igor Bondarevsky, David Bronstein, Max Euwe, Reuben Fine, Salo Flohr, Paul Keres, Aleksandr Kotov, Andor Lilienthal, Miguel Najdorf, Samuel Reshevsky, Vasili Smyslov, Gideon Ståhlberg en László Szabó.

Daarnaast werden de volgende schakers op grond van hun prestaties uit het verleden tot grootmeester benoemd:

  • Ossip Bernstein, Oldřich Duras, Ernst Grünfeld, Boris Kostić, Grigori Löwenfisch, Géza Maróczy, Jacques Mieses, Vjatsjeslav Ragozin, Akiba Rubinstein, Friedrich Sämisch, Sawielly Tartakower en Milan Vidmar.

De FIDE stelde ook de regels vast voor het verwerven van de titel. Daarvoor moesten 'normen' gescoord worden. Aanvankelijk waren dit percentages die in toernooien tegen grootmeesters en meesters waren behaald. Tegenwoordig wordt gewerkt met ratings en toernooiprestatieratings (TPR's).

Er zijn inmiddels honderden grootmeesters.

Behalen grootmeestertitel

Om grootmeester te worden dient een schaker twee of meer grootmeesterresultaten te behalen in toernooien met in totaal minimaal 27 ronden. In de praktijk betekent dit dat drie grootmeesterresultaten nodig zijn. Een grootmeesterresultaat houdt in dat bij een toernooi, dat aan bepaalde voorwaarden voldoet, een toernooiprestatierating (TPR) van 2600,5 wordt behaald (voor de vrouwelijke titel, WGM, is dat 2400,5). Een TPR is de speelsterkte die een schaker gedurende dat toernooi heeft bereikt.

Bij een aantal continentale- of wereldkampioenschappen is het ook mogelijk een grootmeesterresultaat te behalen door het toernooi te winnen of hoog te eindigen.

Als er voldoende grootmeesterresultaten behaald zijn en de speler op enig moment een virtuele (niet noodzakelijk gepubliceerde) rating van 2500 (2300 voor WGM) heeft gehad, dan kan de titel bij de FIDE worden aangevraagd.

Tijdens een FIDE-congres worden de titels officieel vastgesteld. In de tijd tussen het behalen van de laatste norm en het FIDE-congres mag men de titel nog niet voeren, al wordt dit door toernooiorganisaties om publicitaire redenen vaak wel gedaan.

Iemand die eenmaal de titel grootmeester heeft behaald, behoudt die titel voor het leven.

Belgische grootmeesters

Onder Belgische grootmeesters worden ook tot Belg genaturaliseerde spelers gerekend.

Actief (be)

Niet meer actief (be)

Nederlandse grootmeesters

Onder Nederlandse grootmeesters worden ook tot Nederlander genaturaliseerde spelers gerekend.

Actief (nl)

Niet meer actief (nl)

Zie ook

  • Internationale schaaktitels
  • Meester (schaken)
  • Lijst van bekende Nederlandse en Belgische schakers
  • Lijst van correspondentieschakers
  • Lijst van bekende schakers

Text submitted to CC-BY-SA license. Source: Grootmeester (schaken) by Wikipedia (Historical)


Communisme


Communisme


Het communisme is een sociale, politieke en economische ideologie gericht op de verwezenlijking van een klasseloze en socialistische samenleving. Ze is gebaseerd op gemeenschappelijke eigendom van de productiemiddelen met openbare instellingen waarbij iedereen produceert naar vermogen en neemt naar behoefte. De 19e eeuwse Duitse filosoof en econoom Karl Marx en sociaal wetenschapper en filosoof Friedrich Engels waren de belangrijkste pleitbezorgers van wat ze presenteerden als het 'wetenschappelijk' communisme. Dit vonden ze niet alleen wenselijk voor het welzijn van de mensheid, maar volgens een door hen geopperde wetmatigheid 'historisch onvermijdelijk' zoals verwoord in het geschrift Kritiek op het program van Gotha.

Het woord 'communisme' stamt af van het Latijnse 'communis', dat gemeenschappelijk en universeel betekent.

Voorgeschiedenis

Min of meer communistische ideeën waren er al eeuwenlang in de menselijke geschiedenis. Vele filosofen en ook kritische christelijke theologen hadden in de loop der jaren hun gedachten laten gaan over de wenselijkheid van een maatschappelijk bestel, waarin geen armoede meer zou bestaan, onder meer Thomas More. Dit bleef eeuwenlang doorgaans bij denkbeeldige fantasieën of utopieën, zonder dat er serieuze reële opvattingen opdagen waarbij maatschappijkritische daadwerkelijk meer daadwerkelijk trachtten te komen tot een bewuste en daadwerkelijke maatschappijverandering waarin een einde zou ontstaan aan armoede, economische ongelijkheid en uitbuiting.

Reeds in de 18e eeuw, nog voor de Franse Revolutie, besprak onder meer de Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau de mogelijke oorzaken van de ongelijkheid in de maatschappij. Aan het einde van de 18de eeuw werd de Franse revolutie een mijlpaal in de geschiedenis, waarna in navolging van Rousseau (die 9 jaar eerder was overleden) meerdere kritische denkers openlijk waagden te stellen dat sociale ongelijkheid onmogelijk kon worden bestreden zonder ingrijpende maatschappelijke verbeteringen.

Liberalen daarentegen opperden eveneens voor de Franse revolutie al dat een zogeheten 'onzichtbare hand' welvaart zou brengen. Dit theoretisch economisch concept zou positieve gevolgen met zich meebrengen als individuen in hun eigen belang bleven handelen. Dit concept werd voor het eerst geïntroduceerd door Adam Smith aan het begin van de industriële revolutie in zijn Theorie van de Morele Gevoelens in 1759.

Utopistische socialisten zoals Karl Marx verwierpen het concept van die onzichtbare hand. In theorie zou het zogenaamd automatisch welvaart voor iedereen opleveren, wanneer iedereen zijn of haar eigenbelang zou nastreven. Tijdens de industriële revolutie zouden zich critici gaan roeren omdat de theoretisch hoopvolle onzichtbare hand juist bleek te leiden tot meer ongelijkheid en grootschalige maatschappelijke ellende. Deze critici pleitten daarom voor ingrijpende structurele veranderingen met vooral om de overgang van privé-ondernemingen en de privé-eigendom van productiemiddelen van particulieren naar een vormen van gezamenlijke bezit van een werkend collectief. Marx pleitte zelfs voor een "maatschappelijke gemeenschap" in staatsverband als een wetenschappelijke oplossing en een geheel nieuw staatsbestel.

Karl Marx zou later onder meer ook bekend worden door deze frappante en gevleugeld geworden uitspraak. die hij zou hebben gedaan: "De filosofen hebben de wereld tot nu toe alleen op verschillende manieren geïnterpreteerd. Het punt is echter om ze te veranderen." Hij schreef deze woorden bij aantekeningen voor een pas later gepubliceerd werk met co-auteur Friedrich Engels. Het markeerde dat hij hiermee geen pure filosoof meer was of wilde zijn, doch daarentegen de plicht voelde een activist of demagoog (in de neutrale betekenis van volksopvoeder) of grondlegger van een ideologie die een alternatief moest aanbieden voor de bestaande maatschappij. Deze woorden lijken echter ook te zijn opgevat door volgelingen die hieraan een rechtvaardiging meenden te mogen ontlenen tot het doden van personen die de onvermijdelijk geachte 'maatschappelijke vooruitgang' zouden blokkeren. De vroeg-20ste-eeuwse Russische revolutionair Vladimir Lenin formuleerde dit als eufemisme dat men nu eenmaal eieren moest breken om een omelet te bakken. Latere berucht immorele navolgers Jozef Stalin, Mao Zedong in de Volksrepubliek China en Pol Pot in Democratisch Kampuchea keken niet op een mensenleven meer of minder als dit in hun ogen de ideale maatschappij dichterbij zou brengen.

Stromingen

Binnen het communisme ontstonden verschillende stromingen, verdeeld van libertair (anarchocommunisten, autonomisten, radencommunisten) tot autoritair (leninisme, trotskisme, stalinisme en maoïsme). Marxisme is een theorie over communisme gebaseerd op de ideeën van de filosoof en econoom Karl Marx. Leninisme voegt aan het marxisme toe dat er een voorhoedepartij nodig is om de proletarische revolutie te leiden en om alle politieke macht na de revolutie voor de werkende klasse veilig te stellen, voor de ontwikkeling van universeel klassenbewustzijn en participatie van werknemers in een overgangsfase tussen kapitalisme en socialisme.

Met het ontstaan (en verval) van verschillende grote communistische machtsblokken als China en de Sovjet-Unie wordt deze beweging sterk beïnvloed door geschiedenis van de 20e eeuw: de rivaliteit tussen de "socialistische wereld" (staats-kapitalistische landen geregeerd door de communistische partijen) en de "westerse wereld" (landen met een markteconomie en een parlementair systeem), met als hoogtepunt de Koude Oorlog tussen het "Oostblok" en de "kapitalistische wereld".

Gedurende de 20e eeuw waren vooral de autoritaire marxistische en leninistische opvattingen beeldbepalend voor het communisme, door de vestiging van communistische dictaturen en politieke partijen die ook in andere landen een dergelijk model nastreefden. Het marxisme presenteert zich ook als "wetenschappelijk" om zich te profileren ten opzichte van de utopische opvattingen, die Marx bestreed in onder meer zijn werk De armoede van de filosofie (1847).

Theorie

Volgens de marxistische theorie is de enige manier om de kapitalistische ongelijkheid af te schaffen, dat het proletariaat (arbeidersklasse), die in de samenleving de belangrijkste producent van rijkdom vormt en voortdurend door de bourgeoisie (welgestelde klasse) wordt uitgebuit en gemarginaliseerd, het kapitalisme omverwerpt in een brede sociale revolutie. De revolutie, in de theorie van de meeste individuen en groepen, is meestal een gewapende opstand.

Geschiedenis

Vroeg communisme

De oorsprong van het communisme is discutabel, en er zijn verschillende historische groepen, maar ook theoretici, wier overtuigingen beschreven zijn als communistisch. De Duitse filosoof Karl Marx zag oercommunisme als de originele jagers-verzamelaarcultuur van de mensheid waaruit het is ontstaan. Volgens Marx was het alleen mogelijk om het privé-eigendom te ontwikkelen nadat de mensheid in staat was om een overschot te produceren. Het idee van een klasseloze maatschappij ontstond in het oude Griekenland. Lycurgus creëerde in circa 800 v. Chr. een klasseloze maatschappij in Sparta waarin alle vrije mannen gelijk waren, gelijke rijkdom had en waarin bezittingen, echtgenotes en kinderen gedeeld werden. Deze maatschappij hield vijf eeuwen stand. Plato beschrijft het in zijn boek Staat als een toestand waarin mensen al hun bezittingen delen, vrouwen en kinderen.:

Het private en individu is helemaal verbannen uit het leven en de dingen die van nature privé zijn, zoals ogen en oren en handen, zijn gemeengoed geworden."

In de geschiedenis van het westerse denken, kunnen bepaalde elementen van het idee van een samenleving op basis van gemeenschappelijk eigendom van goederen terug gevonden worden in de oudheid. Plato pleitte voor een samenlevingsvorm die raakvlakken vertoont met het latere communisme. Hij onderscheidde in de door hem gewenste maatschappij vier groepen: de bestuurders, de wachters, de werkende vrije burgers en de slaven. De vrije burgers zijn de boeren, arbeiders en handwerklieden. De wachters zijn de soldaten en leven gezamenlijk afgezonderd van de rest van de bevolking. De wachters hebben geen privé-eigendom en alle goederen in de legerplaats zijn gemeenschappelijk eigendom. De arbeiders, boeren en handwerkslieden behielden hun privé-eigendom over de productiemiddelen. Een voorbeeld uit de oudheid is de Spartacus-slavenopstand in Rome.

In de 5e eeuw bestond de Mazdak-beweging in wat nu Iran is. Deze kan als "communistisch" worden gekenmerkt, omdat het tegen de enorme privileges van de edele klassen en de geestelijkheid was, en kritiek had op het privé-eigendom en het streven naar een egalitaire samenleving. Een andere groepering die streefde naar gemeenschappelijk eigendom van goederen waren de wederdopers van Münster rond Jan Matthijs en Jan van Leiden. Ze konden de gemeenschap van goederen niet doorvoeren, doordat hun koninkrijk in Münster in 1534 werd aangevallen en opgeheven door de katholieke bisschop.

De Franse Revolutie

In 1789 barst de bom: de Franse burgerij grijpt de macht, die tot dan toe door de adel en absolute monarchen werd uitgeoefend. Een nieuw régime beroept zich bij zijn machtsuitoefening op de verlichtingsidealen "vrijheid, gelijkheid en broederschap" (Frans: liberté, égalité, fraternité). Na vier jaar ontaardt de revolutie in de Terreur, het dictatoriale bewind van onder andere de jakobijn Robespierre. De jakobijnse schrijver Marat (die op dat moment al vermoord is) sprak over de "despotie van de vrijheid".

Gracchus Babeuf en Filippo Buonarroti wilden met hun kleine groepje samenzweerders de macht grijpen met de steun van het proletariaat. In hun plan zou de regering het erfrecht afschaffen, zodat na tientallen jaren de meeste productiemiddelen en andere goederen staatseigendom werden. Alle geproduceerde goederen zouden worden opgeslagen in magazijnen, waaruit de overheid aan iedere burger goederen uit zou verdelen. Geld zou worden afgeschaft. Het deïsme zou de staatsgodsdienst worden, maar er zou wel godsdienstvrijheid bestaan. Babeuf werd gearresteerd en ter dood veroordeeld. Buonarroti werd jaren later vrijgelaten. Hoewel in zijn revolutionaire plannen de centrale rol niet is weggelegd voor het proletariaat (de arbeidersklasse), die pas tot wasdom zal komen met de industriële revolutie, wordt hij toch gezien als voorloper van het marxisme.

De negentiende eeuw

De Franse Revolutie mondt uiteindelijk uit in de napoleontische oorlogen, gevolgd door de Restauratie. Pas na 1830 kunnen de radicalen weer ademhalen. In dat jaar van de Julirevolutie grijpt de Franse liberale burgerij opnieuw de macht en komt Lodewijk Filips, de Burgerkoning, op de troon. Een jaar later breekt de eerste grote staking uit onder zijdewevers in Lyon.

Louis Auguste Blanqui was bevriend met Buonarroti. Blanqui begon in 1835 de communistische organisatie Genootschap van de Families met ongeveer 1200 leden, waarvan in meerderheid de aanhangers van Babeuf. De politie arresteerde de leiders. Na zijn vrijlating richtte Blanqui een nieuwe organisatie op met de naam Genootschap der Seizoenen. In mei 1839 begon deze organisatie een opstand. De opstand mislukte en de meeste samenzweerders werden gearresteerd. Blanqui wilde na een succesvolle staatsgreep een dictatuur instellen. De dictatuur zou het volk voorbereiden voor het communisme. De communistische stroming van Blanqui staat bekend als het blanquisme.

Étienne Cabet publiceerde in 1840 het boek Voyage en Icarie. Cabet vond dat alle productiemiddelen het eigendom moest worden van de overheid. Iedere burger krijgt consumptiegoederen naar behoefte. De gehele maatschappij staat op hetzelfde uur op, werkt op dezelfde tijdstip, eten hun maaltijden gezamenlijk in eetzalen en gaan op hetzelfde tijdstip naar bed. Het christendom zou de staatsgodsdienst zijn en kritiek op het christendom was verboden. De aanhangers van Cabet waren de eersten die zichzelf “communist” noemden. Blanqui en aanhangers van Babeuf namen later de term “communist” over. Het communisme moest volgens Cabet vreedzaam verwezenlijkt worden.

Wilhelm Weitling werd geïnspireerd door Babeuf, Blanqui en Cabet. In navolging van Cabet schetste Weitling het communisme als een christelijke samenleving met staatseigendom van de productiemiddelen en de verdeling naar behoefte. Weitling was van mening dat het communisme bereikt moest worden door een staatsgreep. Weitling was een tegenstander van democratie en wilde in plaats daarvan een systeem van examens inrichten. De opperste leiding bestond uit drie wetenschappers die worden gekozen wegens hun goede examencijfers.

In 1843 strijkt een jonge Duitse filosoof en journalist in Parijs neer, Karl Marx. Onder invloed van Théodore Dezamy wordt de liberaal Marx binnen een paar maanden overtuigd communist. Met zijn vriend Friedrich Engels bouwt hij een systeem van "wetenschappelijk socialisme" uit, dat later marxisme genoemd zal worden. Marx en Engels stellen dit systeem tegenover het eerdere utopische socialisme. Volgens Marx was de komst van het communisme onvermijdelijk door de economische ontwikkeling van het kapitalisme. Volgens Marx zouden steeds meer middenstanders weg worden geconcurreerd door de kapitalisten. Door centralisatie van het kapitaal worden grote aantallen arbeiders in een klein aantal bedrijven samengebracht, waardoor de arbeidersklasse zich gaat organiseren. Bij een extreme economische crisis zou de arbeidersklasse via de revolutie de staatsmacht veroveren om zo de dictatuur van het proletariaat in te voeren.

De groei van het moderne communisme

Sovjet-Unie en Europa

In de late 19e eeuw kreeg het Russische marxisme een eigen karakter. De eerste belangrijke figuur van het Russische marxisme was Georgi Plechanov. In het werk van Plechanov stond dat hij in de veronderstelling was dat Rusland, dat minder verstedelijkt en geïndustrialiseerd was dan West-Europa, nog vele jaren had te gaan voordat de samenleving klaar zou zijn voor een proletarische revolutie, en dat er een overgangsperiode van een burgerlijk regime nodig zou zijn om het tsarisme te vervangen door een socialistische en later een communistische maatschappij.

In Rusland was het met de Oktoberrevolutie van 1917 de eerste keer dat een partij met een openlijke marxistische oriëntatie, in dit geval de Bolsjewistische Partij, de macht kreeg. Dit genereerde veel praktisch en theoretisch debat binnen de marxistische beweging. Marx voorspelde dat het socialisme en het communisme gebouwd zouden worden op de basis die gelegd werd door de meest ontwikkelde kapitalistische ontwikkeling. Rusland was echter een van de armste landen in Europa. Marx had uitdrukkelijk verklaard dat Rusland het stadium van de burgerij van het kapitalisme zou kunnen overslaan. Andere socialisten waren ook van mening dat de Russische revolutie een voorloper kon zijn van andere revoluties in het Westen.

Azië

Met de dekolonisatie van Zuidoost-Azië na de Tweede Wereldoorlog begon het communisme ook hier op veel plekken opgeld te doen. Dit hangt nauw samen met het feit dat het westerse kapitalisme, een systeem dat de voormalige kolonisatoren hadden gehanteerd, door de nu zelfstandig geworden landen sterk werd verworpen. Onder andere de Russische Revolutie werd gezien als een verandering in positieve zin. In Indonesië waren in 1926 en 1927 al communistische opstanden geweest. Een belangrijke factor die de verspreiding van het communisme in Azië na de oorlog bevorderde was het feit dat de in 1949 nieuw opgerichte Volksrepubliek China onder leiding van communisten stond, met Mao Zedong als eerste leider. Hierdoor kwam heel China onder communistisch bestuur, met uitzondering van Taiwan. Dit eiland en de nieuw ontstane staat Zuid-Korea werden gebieden in de regio Zuidoost-Azië waar de Amerikaanse invloedssfeer sterk bleef, en het communisme bijgevolg geen wortel kon schieten. Ook op de Filipijnen heeft het communisme nooit voet aan de grond gekregen, doordat de Verenigde Staten hier reeds in 1946 een pro-Amerikaanse regering installeerden.

Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie

In 1985 werd Michail Gorbatsjov de leider van de Sovjet-Unie. Hij voerde de glasnost (openheid) en perestrojka (herstructurering) in. De Sovjet-Unie greep niet in toen Polen, de Duitse Democratische Republiek, Tsjecho-Slowakije, Bulgarije, Roemenië en Hongarije het communisme afschaften in 1990. In 1991 viel de Sovjet-Unie uiteen.

Communistische partijen blijven politiek belangrijk in vele landen. De democratisch gekozen president Dimitris Christofias van Cyprus is lid van de Progressieve Partij van de Arbeiders. In Zuid-Afrika is de Communistische Partij een partner in de ANC-geleide regering. In India leidden communisten de regeringen van drie staten, met een totale bevolking van meer dan 115 miljoen. In Brazilië is de Communistische Partij van Brazilië een onderdeel van de parlementaire coalitie onder leiding van de regerende democratische socialistische Arbeiderspartij en werd vertegenwoordigd in het kabinet van Dilma Rousseff, tot zij in 2016 is afgezet. In Cuba wordt het land nog steeds bestuurd onder leiding van de Communistische Partij van Cuba.

Marxistisch-leninistische staten:

  •  China
  •  Cuba
  •  Laos
  •  Noord-Korea
  •  Vietnam

Niet-marxistisch-leninistische staten met communisten in de regering:

  •    Nepal

Eertijds marxistisch-leninistische staten:

  • Afghanistan
  • Albanië
  • Angola
  • Benin
  • Bulgarije
  • Congo
  • Duitse Democratische Republiek
  • Ethiopië
  • Ghana
  • Grenada
  • Guinee
  • Hongarije
  • Joegoslavië
  • Kampuchea
  • Madagaskar
  • Mongolië
  • Mozambique
  • Polen
  • Roemenië
  • Somalië
  • Sovjet-Unie
  • Tanganyika
  • Toeva
  • Tsjecho-Slowakije
  • Zuid-Jemen

Klassenstrijd

Als tegenstrever van de economische kant van het communisme worden de kapitalisten gezien. De strijd tussen de klassen staat centraal: in de tijd van het begin van het industriële tijdperk de fabrieksbezitters aan de ene kant, en de uitgebuite arbeiders in de steden (die vanaf het platteland naar de steden waren getrokken) aan de andere kant. Marx meende hierin een nooit-aflatende klassenstrijd te zien, waarbij uiteindelijk via een revolutie gevolgd door een 'dictatuur van het proletariaat' (in Marx' opvatting is er onder het kapitalisme een dictatuur van de kapitalisten) het communisme opgebouwd kon worden.

Socialisme als 'tussenfase'

De term socialisme bestond al voordat Marx een communist was, maar na de dood van Marx kreeg de term socialisme een aparte betekenis in de marxistische terminologie. Marx maakte onderscheid tussen de eerste fase van de communistische maatschappij en de hoogste fase van de communistische maatschappij. Na de dood van Marx gaven leninisten aan de eerste fase van het communisme de naam socialisme. Tijdens het vroegste stadium van het communisme zouden de productiemiddelen in het bezit van de overheid zijn en loonarbeid zou nog bestaan. De laatste fase van het communisme heeft als hoofdbeginsel: Van ieder naar zijn vermogen, aan ieder naar zijn behoefte. Dit betekent dat iedereen tijdens de laatste fase van het communisme vrijwillig werkt naar diens mogelijkheden, terwijl iedereen mag nemen wat hij of zij wil. De voormalige USSR heette dan ook de "Unie van Socialistische Sovjet Republieken," en ook in Cuba wordt de (voortdurende) revolutie socialistisch genoemd.

In de praktijk

In de theorie van de economische orde passen de meeste socialistisch georiënteerde landen in het brede spectrum van mengvormen van kapitalisme en socialisme, met aan het ene uiteinde de "gemengde economieën" van westerse snit (waar ook Nederland en België toe gerekend kunnen worden) en aan het andere uiteinde de communistische landen, zoals China, waar meer of minder "marktwerking" wordt toegelaten.

Als politieke stroming was het communisme (of marxisme) aanvankelijk onderdeel van wat toen nog de sociaaldemocratie heette. Naar aanleiding van het besluit van een meerderheid van de sociaaldemocratie om de oorlogsinspanningen voor de Eerste Wereldoorlog te steunen splitste een grote marxistische groep zich af, onder leiding van Lenin.

Hij noemde de leden van deze stroming (verenigd in de Derde Internationale) 'communisten', om afstand te nemen van de overgebleven sociaaldemocratie. Het communisme staat sindsdien voor een meer principiële stroming binnen het socialisme, dat nog het sterkst uitgaat van de ideeën zoals die oorspronkelijk door Marx waren opgesteld.

Aan de andere kant is er de sociaaldemocratie, waar na het vertrek van de marxisten/communisten het idee heeft postgevat dat het kapitalisme hervormd dient te worden, in plaats van omvergeworpen. Tegenwoordig is de sociaaldemocratie dermate ingepast binnen het kapitalisme dat zelfs hervormingen niet meer het doel zijn.

De term 'socialisten' voor de sociaaldemocratie is dan binnen het communisme ook niet meer op zijn plaats, en wordt nu gebruikt door niet-stalinistische marxisten, zoals trotskisten. Communisten die de dictatuur van het proletariaat niet verwerpen, bestempelden de sociaaldemocratie ook wel als 'revisionisme'.

Hedendaagse nostalgie naar het communisme

In veel voormalige communistische landen heerst onder de lokale bevolking een sterke heimwee naar het communisme. Het terugverlangen naar de voormalige DDR wordt ostalgie genoemd en het terugverlangen naar het voormalige Joegoslavië wordt joegonostalgie genoemd.

66 procent van de bevolking in Armenië betreurde de val van Sovjet-Unie en maar 12% vond het een goede zaak, 72 procent van de Hongaren vond het leven beter onder het communisme, 63 procent van de Roemenen vond het leven beter onder het communisme, 81 procent van de Serviërs vond het leven het best in het voormalige socialistische Joegoslavië. 66 procent van de bevolking in Slowakije vond het leven beter onder het communisme.

Communisme in Nederland

Het communisme kreeg in Nederland al vroeg steun, in 1918 werd de Communistische Partij Holland (CPH), de voorganger van de Communistische Partij van Nederland (CPN), opgericht. Waar eerst de Nederlandse invloed in het buitenland aanzienlijk was door bijvoorbeeld de werken van Anton Pannenkoek en Herman Gorter, kwam de partij steeds meer onder invloed van Moskou. Dat leidde tot conflicten en royementen. Het gevolg was dat er allerlei splinterpartijen ontstonden, waarvan sommige zich kritisch opstelden tegenover de Sovjet Unie. Onmiddellijk na de Duitse inval ging de CPN als enige politieke partij in de illegaliteit. Daardoor vormden zij een belangrijk deel van het verzet, mede door het opvangen van vluchtelingen en het verspreiden van illegale kranten zoals De Waarheid en Het Noorderlicht. Onder andere de Februaristaking tegen de vervolging van Joodse Nederlanders werd door hen georganiseerd. Mede daardoor groeide de sympathie voor het communisme in Nederland tijdens de oorlog. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn honderden Nederlandse communisten gearresteerd en naar gevangenissen en concentratiekampen in Duitsland afgevoerd, waar velen regelrecht werden omgebracht of anderszins om het leven kwamen. Communisme werd naast jodendom door het nazisme als een van de grootste vijanden van het Derde Rijk beschouwd en is vanaf de jaren dertig intensief bestreden. Door de actieve rol in het verzet stemde zo'n 10 procent van de Nederlanders na de oorlog op de communisten.

Door hun antikoloniale houding botsten de communisten al direct met de overheid toen deze troepen naar Nederlands-Indië zond. De communisten werden uitgemaakt voor landverraders. De naoorlogse Nederlandse overheid beschouwde communisten als staatsgevaarlijk; hoewel in Nederland niet, zoals in de Duitse Bondsrepubliek, een officieel beroepsverbod voor communisten gold na de oorlog, werd in feite gedurende de hele Koude Oorlog-periode communisten het werken zeer lastig gemaakt. Ambtenaren mochten geen lid van de CPN zijn, wat natuurlijk v.v. inhield dat partijleden geen ambtenaar konden worden of blijven. Dat betekende voor bijvoorbeeld een onderwijzer geen les meer te kunnen geven. Zo zagen, uit angst om verlies van werk, mensen vaak af van lidmaatschap. En zo was de CPN ook de enige partij in Nederland die geen radiozendtijd voor politieke partijen van overheidswege kreeg. De CPN ging in 1989 op in GroenLinks. Een andere communistische partij tijdens de koude oorlog was de Socialistische Partij die was opgericht als maoïstische partij en zich anders dan de CPN niet zo zeer richtte op de Sovjet-Unie maar meer op communistisch China en steun vanuit China ontving.

Daarnaast had Nederland nog een groot aantal aan kleinere organisaties en partijen waaronder het Marx-Lenin-Luxemburg Front, Revolutionair-Socialistische Arbeiderspartij, Groep van Internationale Communisten en de Kommunistische Arbeiders-Partij Nederland.

Hedendaagse communistische organisaties zijn onder meer: de uit de CPN-traditie voortgekomen Nieuwe Communistische Partij van Nederland (NCPN) en daaraan verbonden Communistische Jongerenbeweging (CJB), de maoïstische Rode Morgen, en de trotskistische Internationale Socialisten. De in 2021 in de Tweede Kamer verkozen partij BIJ1 kent daarnaast communistische invloeden.

Kritiek op het communisme

In het westen wordt het communisme in deze landen meestal als mislukt beschouwd, vooral wegens de ernstige schendingen van de mensenrechten, maar ook vanwege een vaak sterk bureaucratisch gecontroleerd economisch systeem. In socialistische landen wordt de economie en de sociale maatschappij verregaand van bovenaf gecontroleerd en gereglementeerd. Tevens kent men in dergelijke landen geen goede scheiding en onafhankelijkheid der machten. Aangezien communistische machthebbers het politiek systeem vaak boven het individu stellen, heeft dit al gauw als uitvloeisel een in zo'n systeem legitiem gebruik van geweld, moderne propagandatechnieken en censuur om politieke tegenstand de kop in te drukken en daarmee het bestaan van het systeem te waarborgen, hetgeen al snel het gevolg was in de vroege stadia van ontstaan van socialistisch Rusland, China en Roemenië. In het trotskisme werd dit het verschijnsel van de thermidor genoemd, naar een belangrijk moment in de Franse revolutie waarmee dit vergeleken werd.

Hierbij dient opgemerkt te worden dat tegenstanders dit als inherent aan het communisme zien, omdat elke communistische regering zich hieraan heeft schuldig gemaakt. Bovendien konden deze regeringen rekenen op de steun van de communistische partijen en organisaties in democratische landen, onder meer door verdachtmakingen van slachtoffers van het communisme in hun propaganda. Sommige voorstanders van het communisme zien dit echter als een afwijking van het oorspronkelijke communistische idee. Belangrijke oorzaken daarvan zouden zijn het doorwerkend bestaan van een niet-communistisch verleden en de tegenwerking vanuit het niet-communistische buitenland zolang de revolutie geen wereldrevolutie is. Als belangrijkste voorbeeld van een voorstander van de laatste opvatting wordt vaak Trotski genoemd. Zeker is dat het door Marx geprofeteerde communisme niet bereikt is.

Communistische literatuur

  • Engels, Beginselen van het communisme, 1847
  • Marx & Engels, Communistisch Manifest, 1848
  • Marx, Het Kapitaal, 1867
  • Rosa Luxemburg, Hervorming of revolutie?, Aksant (2006), ISBN 978-90-5260-220-2

Kritiek op het communisme in literatuur

  • Het geloof der kameraden, een van de bekendste boeken van de socialistisch opgevoede professor Russische literatuur Karel van het Reve. In dit boek wordt gesteld dat omwille van de zwakke tot afwezige filosofische, economische en wetenschappelijke basis het socialisme meer van een geloof dan van een theorie weg heeft.
  • 1984, een beroemd boek uit 1948 van de Britse schrijver George Orwell. 1984 is een boek waarin de enkeling ten onder gaat in een volkomen kansloze strijd tegen een totalitair bewind. Het is een waarschuwing tegen totalitaire regimes zoals nazi-Duitsland en Stalins Sovjet-Unie. Beroemd is de uitspraak Big brother is watching you, wat slaat op de nooit geziene, maar almachtige leider van het totalitaire bewind in Oceanië, waar de hoofdpersoon van het boek Winston Smith leefde. Big Brother zou hierbij voor Jozef Stalin kunnen doorgaan en Emmanuel Goldstein voor Leon Trotski.
  • Animal Farm van George Orwell is geschreven na Orwells ervaringen in Spanje toen hij vocht aan de kant van de Republikeinse Internationale Brigades in de Spaanse Burgeroorlog waar hij, mede door het optreden van de Stalinistische veiligheidsdiensten, gedesillusioneerd raakte. Beroemd geworden is de uitspraak All animals are equal, but some animals are more equal than others ("Alle dieren zijn gelijk, maar sommige zijn meer gelijk dan andere").
  • De Goelag Archipel van Aleksandr Solzjenitsyn waarin hij als ooggetuige verslag doet van de onderdrukking in de Sovjet-Unie.
  • Zwartboek van het communisme: misdaden, terreur, onderdrukking, met een schatting van het totale aantal doden dat volgens de auteurs door toedoen van het communisme is gevallen. Stéphane Courtois e.a., vert. uit het Frans door Kiki Coumans, Uitg. Arbeiderspers, Amsterdam (1998). 1083 pagina's, ISBN 90-295-5838-5
  • Onverwerkt verleden, Frits Bolkestein, Uitg. Prometheus, Amsterdam (1998). Kritische visie van de VVD-politicus op het communisme en de ontwikkelingen in Oost-Europa. 279 pag., ISBN 90-5333-606-0
  • Wereldrevolutie De communistische beweging van Marx tot Kim Jong Il, Erik van Ree, Uitg. Mets & Schilt, Amsterdam (2005), werk over het ideaal van de communistische heilstaat. Ex-communist probeert antwoord te geven op de vraag waarom in de twintigste eeuw tientallen miljoenen mensen van over de hele wereld hun lot verbonden aan het communisme en waarom zij er, verenigd in straf georganiseerde partijen, in slaagden een substantieel deel van de wereld in hun greep te krijgen, 512 pagina's, ISBN 978-90-5330-395-5

Zie ook

  • Lijst van communistische partijen

Text submitted to CC-BY-SA license. Source: Communisme by Wikipedia (Historical)


Eduard Douwes Dekker


Eduard Douwes Dekker


Eduard Douwes Dekker (Amsterdam, 2 maart 1820 – Ingelheim am Rhein, 19 februari 1887) was een Nederlandse auteur en bestuursbeambte. Hij is vooral bekend vanwege zijn roman Max Havelaar, of De koffij-veilingen der Nederlandsche Handel-Maatschappij, die in 1860 verscheen onder het pseudoniem Multatuli (Latijn voor 'ik heb veel (leed) gedragen'). Hij schreef ook toneelstukken, pamfletten - soms in briefvorm - en aforismen.

Douwes Dekker groeide op in Amsterdam. Hij trok in 1838 met zijn vader naar Batavia in Nederlands-Indië (thans Jakarta in Indonesië). Daar verwierf hij in 1839 een baan als ambtenaar. Hij zag er de vele wantoestanden onder verantwoordelijkheid van het Nederlandse koloniale bewind.

Zijn debuutroman, de kaderroman Max Havelaar, hekelt op basis van zijn eigen ervaringen de behandeling van de plaatselijke bevolking door Nederlandse en Nederlands-Indische bestuurders. De van 1862 tot 1877 verschenen zeven bundels met 1282 genummerde Ideen bevatten overwegend essayistische aforismen, maar ook de roman Woutertje Pieterse en het toneelstuk Vorstenschool zijn in deze gevarieerde verzameling te vinden.

Zowel de persoonlijkheid als de schrijfstijl van Douwes Dekker had grote invloed op belangrijke schrijvers uit volgende generaties, waaronder de Tachtigers, Nescio, Elsschot, Du Perron, Hermans en Karel van het Reve. Internationaal werd hij gelezen, met bekendheid in Indonesië en de Sovjet-Unie. Maar vooral in Duitsland: veel werk van hem werd in het Duits vertaald rond 1900-1910 en dit was een bron van inspiratie voor de feministische beweging aldaar. Karl Marx en Sigmund Freud waardeerden hem en poogden hem zelfs in het Nederlands te lezen. In juni 2002 werd Max Havelaar door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde uitgeroepen tot het belangrijkste Nederlandstalige letterkundige werk aller tijden. In 2004 eindigde Multatuli op de 34e plaats in de verkiezing van de grootste Nederlander.

Levensloop

Jeugd en leertijd

Eduard Douwes Dekker werd geboren in de Korsjespoortsteeg (tegenwoordig: nr. 20) in Amsterdam als vierde van vijf kinderen van een doopsgezinde familie: de andere kinderen waren Catharina (1809-1849), Pieter Engel (1812-1861), Jan (1816-1864) en Willem (1823-1840). Zijn vader, Engel Douwes Dekker, was een scheepskapitein afkomstig uit de Zaanstreek. Engels ouders waren Pieter Douwesz en Engeltje Dekker. Engel Douwes voegde de achternaam van zijn moeder aan zijn achternaam toe. De officiële achternaam zou echter Dekker zijn geweest; op de trouwakte van Eduard Douwes Dekker en Mimi Hamminck Schepel (1875) wordt de achternaam van de bruidegom vermeld als "Dekker, zich noemende en schrijvende Douwes Dekker". Zijn moeder Sietske Eeltjes Klein (soms ook Klijn) was huisvrouw, afkomstig van Ameland.

Hij bezocht de Latijnse school aan het Singel, een voorloper van het huidige Barlaeus Gymnasium. Na twee of drie jaar verliet hij de Latijnse school zonder diploma, waarna hij enige tijd als jongste bediende in een textielzaak werkte. In 1838 reisde hij aan boord van het schip waar zijn vader het gezag over voerde naar Nederlands-Indië, waar ze in 1839 aankwamen in de hoofdplaats Batavia. Aldaar trad hij in dienst van het Binnenlands Bestuur als commies van de Algemene Rekenkamer.

In de daaropvolgende jaren maakte hij gestaag promotie als bestuursambtenaar, al beviel het financiële werk hem maar matig. Batavia, waar hij de eerste anderhalf jaar – los van het Nederlandse, kleinburgerlijke milieu – een vrolijk en afwisselend leven leidde, begon hem steeds meer tegen te staan. Omdat hij bovendien (speel)schulden had gemaakt, solliciteerde hij bij de gouverneur-generaal naar een post in een buitengewest.

Bestuursambtenaar in Nederlands-Indië

Douwes Dekker werd op 12 oktober 1842 benoemd tot controleur van het roerige district Natal aan de westkust van Sumatra.

In 1843 werd Dekker de jonge freule (13 jaar oud) Si Oepi Keteh toegewezen, zij stamde uit een Sumatraanse adellijke familie. Dekker omschreef haar later als "een van mijn eerste liefdes". Nog altijd wordt er een haarlok van haar, die Dekker zijn leven lang bij zich hield, bewaard op het Multatuli-museum. Het was toen heel gewoon om jonge inlandse vrouwen te koppelen aan vrijgezelle Nederlandse ambtenaren.

Onder Douwes Dekkers controleurschap bleek hier echter een kastekort, waarover hij een ernstige berisping kreeg van de gouverneur van Sumatra's Westkust, generaal Michiels. Het leverde hem het etiket "eerloos" op, waardoor Douwes Dekker zich bijzonder gegriefd voelde. Toen hij wegens het tekort te Natal door Michiels tijdelijk was geschorst en naar eigen zeggen zelfs honger leed, schreef hij, om zich te revancheren, het toneelstuk De eerloze, later uitgegeven als De bruid daarboven. Tooneelspel in vijf bedrijven.

Het staat niet vast dat Douwes Dekker voor het kastekort te Natal wel geheel verantwoordelijk was; door zijn bemoeienis met plaatselijke conflicten had hij nauwelijks tijd om zich met de financiën bezig te houden. Het tekort dateerde al van voor Douwes Dekkers komst, en was volgens de Max Havelaar, waarin deze episode uitgebreid beschreven wordt, ontstaan doordat gelden voor troepenzendingen naar het binnenland niet waren geadministreerd. Maar Douwes Dekker had zijn hoofd duidelijk niet bij de administratie en reageerde bovendien koppig en gepikeerd als hij aangesproken werd op fouten. Gewestelijk secretaris Van de Ven, die het bestuur overnam van de geschorste Douwes Dekker, schreef aan de gouverneur dat deze achter was met alle stukken, fouten maakte, voorschriften veronachtzaamde, en niet op klachten reageerde.

Tot de ergernis van zijn collega's droeg bij dat Douwes Dekker, naast zijn onnauwkeurigheden en zijn verontschuldiging dat hij voor de administratie 'minder geschiktheid bezat', zich ook niet hield aan de ongeschreven regels van de plaatselijke ambtenarij. Deze hielden onder meer in dat de koeliebonnen voor zout- en geldtransporten maar voor vier gulden werden geadministreerd, de dragers deden het echter nooit voor minder dan acht. Gewoonte was om een paar dragers meer op de lijst te zetten dan er waren geweest. Maar in dit soort zaken bleef Douwes Dekker principieel tegen knoeierijen en administreerde hij onverkort acht gulden per drager.

Door zijn administratieve achterstanden én het tekort werd zijn schorsing in Natal nu definitief; de geharde generaal Michiels, die de vele opstanden op West-Sumatra met succes had neergeslagen, werd later door de Algemene Rekenkamer te Batavia in het ongelijk gesteld. Maar Douwes Dekker was als jong bestuursambtenaar de strijd met hem aangegaan en moest daarom het veld ruimen. Nadat hij het tekort uit eigen middelen had aangevuld, werd hij op wachtgeld gezet en naar Java overgeplaatst.

Eerste huwelijk, carrière en verloftijd

Terug op Java trouwde Douwes Dekker op 10 april 1846 met Everdina “Tine” Huberta van Wijnbergen. Uit dit huwelijk zouden twee kinderen geboren worden: zoon Edu in 1854 en dochter Nonni in 1857. Met Edu bleef de verhouding zijn leven lang moeilijk. Dat Douwes Dekker naast zijn vrouw ook relaties met andere vrouwen onderhield, was voor Tine een zware beproeving, vooral na hun terugkeer naar Nederland en het begin van zijn literaire carrière.

Na functies in 's lands dienst te Karawang en Purworedjo, waar hij in ondergeschikte posities werkte, werd Douwes Dekker in 1848 benoemd tot secretaris van de residentie Manado op het eiland Celebes, waarmee hij volledig herstel van zijn ambtelijke carrière genoot. Zijn sterke rechtvaardigheidsgevoel voor de inlandse bevolking vond hier waardering bij resident Scherius, die bij zijn vertrek in 1851 Douwes Dekker als zijn opvolger aanbeval. Het gouvernement ging hier niet op in; Dekker maakte opnieuw privéschulden en tijdens zijn latere verlof in Nederland bleek bovendien dat hij ook hier een bestuurlijk kastekort achterliet, waarvan de precieze toedracht niet is opgehelderd. Uit zijn tijd in Manado is verder een toespraak tot de inlandse hoofden overgeleverd, die sterke gelijkenis vertoont met de beroemde toespraak uit Lebak, die de schrijver Douwes Dekker later zou verwerken in zijn Max Havelaar.

Eind 1851 beklom Douwes Dekker een nieuwe sport op de bestuurlijke ladder door zijn plaatsing te Ambon als assistent-resident, maar om gezondheidsredenen werd hem reeds na enkele maanden een langdurig verlof naar Nederland toegestaan, waar hij van 1852 tot mei 1855 verbleef. Hij maakte er vele plannen voor onder andere boekuitgaven, maar verwezenlijkte er weinig. Wel maakte hij tal van schulden, naar het schijnt in de ijdele veronderstelling dat hem geld zou toevloeien via de familie van zijn vrouw. Ondanks zijn later succes als schrijver, werd hij vrijwel zijn hele leven door schuldeisers achtervolgd. Daarbovenop kwamen nog Douwes Dekkers vergeefse pogingen om in het casino aan de roulettetafel een grote slag te slaan. Multatuli's Millioenen-studiën doet daar verslag van.

De zaak-Lebak

Na aankomst te Batavia eind 1855 werd Douwes Dekker benoemd tot assistent-resident van Lebak op Java, waar hij in januari 1856 zijn intrek nam in de hoofdplaats Rangkasbitung. Douwes Dekker was slecht bij kas – onder andere door zijn vrijgevigheid –, maar zijn toekomst zag er op dat moment gunstig uit: hij had een goede staat van dienst en zou waarschijnlijk wel tot resident bevorderd worden. Het liep echter anders. In Lebak werd hij geconfronteerd met ernstig machtsmisbruik door de plaatselijke inlandse hoofden; bovendien meende hij uit tal van aanwijzingen op te kunnen maken dat zijn voorganger Carolus (in de Havelaar Slotering genoemd) door de regent was vergiftigd, naar hij vermoedde wegens diens pogingen om wantoestanden op het spoor te komen. Zijn aanklacht tegen Karta Nata Negara, de regent van het district Lebak, die zijn bevolking meedogenloos uitzoog, werd door het Nederlands-Indische bestuur afgewezen.

Douwes Dekker wilde niet langer in dienst blijven van een ambtelijke top die de andere kant op keek als van de plaatselijke bevolking bijvoorbeeld buffels werden geroofd ten behoeve van de regenten, of wanneer herendiensten werden gevraagd, waardoor de akkers niet konden worden bewerkt, met als gevolg dikwijls hongersnood. Toen ook gouverneur-generaal Duymaer van Twist hem niet wilde ontvangen om zijn klachten aan te horen, was voor Douwes Dekker de maat vol. Op 29 maart 1856 verzocht hij eervol ontslag. Tevergeefs trachtte hij op Java emplooi te vinden, onder meer op de plantage van zijn broer Jan; het jaar daarop keerde hij definitief terug naar Europa, waar hij als ambteloos burger enkele jaren alleen door onder andere Nederland, België, Duitsland en Frankrijk zwierf. In 1859 keerden ook Tine en de kinderen naar Europa terug, waardoor zijn financiële positie steeds moeilijker werd.

Er werd in die tijd nogal neergekeken op lieden, die berooid terugkeerden uit de kolonie. Via omwegen was Dekker in België terecht gekomen. In Nederland durfde hij zich niet te vertonen, vanwege de vele schulden, die hij daar had. Uiteindelijk kwam zijn vrouw in Luik naar Dekker, tezamen met haar kinderen, Edu (5) en Nonni (2), en haar baboe (kinderverzorgster) Louise. Eerst verhuisde het gezin naar een boerenherberg in Visé, waar een oude kennis van Dekker woonde, een van de weinigen waarmee hij nog contact had. Everdine zocht steun bij haar zus Henriëtte in Den Haag en bij Dekkers broer Jan. Maar Everdine werd door hen gedwongen zich van Eduard "af te scheuren". Dekker werd afgeschilderd als een vreemdganger.

Ontstaan en publicatie van de Max Havelaar

Dekker vond enig werk bij de krant l'Indépendance in Brussel, waar hij geroemd werd om zijn talenkennis. Er werd van hem verwacht dat hij artikelen uit andere kranten zou vertalen, maar zijn vertaling ging steeds gepaard met afkeurend commentaar.

In 1859 schreef Douwes Dekker onder armoedige omstandigheden Max Havelaar, of De koffij-veilingen der Nederlandsche Handel-Maatschappij, waarin de koloniale misstanden in Nederlands-Indië op beeldende wijze beschreven werden: zo staan er meeslepende vertellingen (Saïdja en Adinda) in over de uitwerkingen van het gezagsmisbruik op de bevolking. In de figuur van koffiemakelaar Batavus Droogstoppel verschijnt een onsterfelijke karikatuur van de Hollands-calvinistische ondernemer ten tonele, die met zijn welbegrepen en godsvruchtig eigenbelang, half-naïef en half doortrapt, het systeem van onderdrukking in stand houdt, terwijl hij er een verwrongen voorstelling op nahoudt van wat er aan de andere kant van de wereld gebeurt. Het boek bevat verder, naast interessante tafelgesprekken (waarin Douwes Dekkers periode op Sumatra wordt beschreven), letterlijke weergaven van ambtelijke stukken die Douwes Dekker verstuurde en ontving als assistent-resident van Lebak.

Douwes Dekker schreef het boek tussen 16 september en 13 oktober 1859 in klad, en werkte daarna nog drie weken aan een netversie, tot zijn ogen ontstoken raakten. Hij liet het handschrift inbinden en stuurde het boek naar zijn broer Jan, bij wie op dat moment ook Tine met de kinderen logeerde. Jan op zijn beurt stuurde het boek aan mr. W.J.C. van Hasselt, vrijmetselaar, voorzitter van de loge Concordia Vincit Animos, waar ook Multatuli sinds 1854 als lid was geaccepteerd. Van Hasselt stuurde het handschrift ongelezen door aan een andere broeder in de vrijmetselarij: zijn goede vriend en collega, advocaat en letterkundige Jacob van Lennep. Het was toen inmiddels eind november 1859.

Van Lennep had al eerder op deze manier werk van Douwes Dekker in handen gekregen, namelijk het toneelstuk De Eerlooze, later bekend geworden onder de titel De bruid daarboven. Tooneelspel in vijf bedrijven. Van Lenneps oordeel over De Eerlooze was heel welwillend geweest, maar tot een opvoering was het niet gekomen. Door de Max Havelaar nu werd Van Lennep volledig van zijn stuk gebracht: het boek was "b....(bliksems) mooi". Ondanks de bleke, met water aangelengde inkt las hij het boek in krap een week uit.

Reeds het manuscript van dit over de bestuurscultuur van Nederlands-Indië uiterst kritische boek maakte op deze manier diepe indruk in leidende kringen in Nederland. Met Douwes Dekker - maar ook achter diens rug om - werd onderhandeld om hem een 'convenabele betrekking' in West-Indië te bezorgen, op voorwaarde dat hij van publicatie zou afzien. Hij weigerde echter om zich te laten afschepen naar Suriname of de Nederlandse Antillen, en gaf Van Lennep opdracht het boek te doen uitgeven.

Van Lennep vroeg hem in een brief gedateerd 23 januari 1860 - het zogenoemde "advocaten-briefje" in de Multatuli-literatuur - om een bewijsstuk dat hij over het kopijrecht kon beschikken.

Om nu met de Ruijter een kontrakt te kunnen maken, dien ik het bewijs te hebben, dat ik daartoe het recht heb. Nog hij noch eenig uitgever zal natuurlijk drukken, veelmin geld geven, zonder overdracht van 't Kopijrecht, en dat kan ik hem niet overdragen zonder te kunnen aantoonen dat ik het bezit. Wees daarom zoo goed mij, met het adres aan Sire, een stuk op Zegel Belgisch te zenden, waarbij gij verklaart mij het kopijregt over het werk getiteld enz. te hebben afgestaan en daarvoor te zijn voldaan naar uw genoegen. Ik kan dat stuk doen inlasschen in de overeenkomst, die ik met R. maak.

Per ommegaande voldeed Douwes Dekker hieraan, en zo raakte hij al zijn rechten in juridische zin op zijn werk kwijt. Van Lennep had het schriftelijk bewijs in handen. Het auteursrecht was in die dagen erg ongunstig voor auteurs. Uitgevers waren enkel bereid iets te drukken als alle rechten aan hen werden overgedragen.

Van Lennep, een rijke conservatieve gentleman, gedroeg zich dubbelhartig. Enerzijds herkende hij de grote literaire waarde van het werk en wilde hij dat het werk werd uitgegeven, maar aan de andere kant was hij doodsbenauwd dat het boek een opstand zou kunnen inleiden en de Nederlandse koloniale belangen zou schaden.

In mei 1860 verscheen het boek dan eindelijk bij uitgeverij De Ruyter te Amsterdam, voor het destijds bijzonder hoge bedrag van vier gulden. Van Lennep had alle Nederlands-Indische plaatsnamen onherkenbaar gemaakt en tal van andere ingrepen toegepast. Hierdoor duurde het enige tijd voor het boek de gewenste verspreiding kreeg. Niettemin werd Douwes Dekker als Multatuli in de luttele maanden na de verschijning ervan beroemd en "de meest besproken man in Holland."

Dat Douwes Dekker na enige tijd teleurgesteld raakte in Van Lennep en De Ruijter ligt voor de hand: zijn boek was in Indië vrijwel niet verkrijgbaar en door de hoge prijs enkel voor gegoede burgers betaalbaar. Van Lennep en De Ruijter weigerden bovendien in te gaan op de wens van de schrijver om een goedkope volksuitgave uit te brengen. Eind 1860 kwam het hierover tot een proces tussen de schrijver en Van Lennep, van wie Douwes Dekker "rekening en verantwoording" eiste. Hierbij leed hij tweemaal een nederlaag tegen de ervaren jurist Van Lennep.

Reacties op het boek

De reacties in Nederland op het boek varieerden van geschokte afwijzing tot hartstochtelijke bewondering, al werd ook gepoogd de schrijver verdacht te maken en het boek te negeren. Tevergeefs: Max Havelaar werd in heel Europa verkocht en bewonderd. Tot verdriet van Douwes Dekker werd het echter vooral geprezen om zijn literaire kwaliteiten, en minder om de zaak-Lebak en het lot van de inlanders, waar het de schrijver vooral om te doen was geweest. Daarnaast had hij eerherstel door de Nederlandse regering en een leidinggevende functie in Nederlands-Indië willen bereiken, teneinde aldaar de nodige veranderingen te bewerkstelligen; verwachtingen waarin hij in de daaropvolgende jaren zwaar werd teleurgesteld.

Douwes Dekker liet zich niet benaderen door anderen die begaan waren met het lot van de inlanders op Java. De gewezen legerarts Willem Bosch deed voor zijn Maatschappij tot Nut van den Javaan tevergeefs een beroep op hem. Zijn liberale oplossing, vrije toegang van de Nederlandse ondernemers tot de kolonie, was Douwes Dekker een gruwel. Evenwel kon Ferdinand Domela Nieuwenhuis hem niet winnen voor het socialisme. De kracht van Douwes Dekker lag in de probleemstelling, de oplossing moest van anderen komen.

Schrijverschap

Hierna besloot Douwes Dekker zich voortaan te wijden aan het schrijverschap.

In 1861 komen Het gebed van den onwetende en Minnebrieven uit. Minnebrieven is een vervolg op Max Havelaar en ook dit is weer een dubbele raamvertelling met een ingewikkelde opbouw. Daarnaast vinden we in dit boek een aantal van de bewijzen die Dekker in de Max Havelaar beloofde, zoals de lijst met gestolen buffels. Beide werken veroorzaken een groot schandaal. In 1862 verschijnen Over vrijen arbeid in Nederlandsch Indië en de tegenwoordige koloniale agitatie, een brochure geschreven in de hoop op rehabilitatie, en de Ideen-bundel I, waarin een begin wordt gemaakt met De geschiedenis van Woutertje Pieterse. In datzelfde jaar verschijnt ook nog Japansche gesprekken, waar Multatuli al evenzeer de vaderlandse moraal op de korrel neemt. In 1863/64 komt Ideen II uit, dat begint met Idee 448: "Aan Mevr. de Wed. X. geboren Y: te Z."de Weduwe X." Dit "Idee" werd door Meijer ook als aparte brochure uitgebracht. Hiermee mengde Dekker zich in alle toenmalige ophef rond de weduwe Pruimers, die na de dood van haar adellijke echtgenoot verliefd werd op een dominee. Later werd zij door haar schoonvader beroofd van haar eerstgeboren kind.

In 1866 emigreerde hij – gegriefd en teleurgesteld in zijn hooggespannen verwachtingen – naar Duitsland, waar hij de rest van zijn leven bleef wonen.

De directe aanleiding voor zijn emigratie was een conflict in de Salon des Variétés in de Amsterdamse Nes op 1 december 1865, waar het café chantant-gezelschap van Hubert Sauvlet optrad. Douwes Dekker stoorde zich aan het onbeleefde gedrag van een paar toeschouwers, die zich vrolijk maakten over het uiterlijk van mevrouw Sauvlet-Zerr, de sopraan op het toneel. Hij riep de heren achter hem tot de orde en deelde daarbij een paar rake klappen uit. Deze heren, Jacob Jacobs en Jesaja de Vries, deden enkele dagen later, op 5 december, bij de politie aangifte van mishandeling. Bijgevolg ontving Douwes Dekker op 8 januari een dagvaarding om op de 18e van die maand op de arrondissementsrechtbank te verschijnen. De reis naar Duitsland was al in de planning, maar werd nog uitgesteld. Een rechtszitting met Multatuli zou veel belangstelling trekken. Toen hij ter zitting verscheen, stipt op het aangegeven tijdstip, moest hij evenwel wachten tot de zaak vóór hem was afgedaan. Daar had hij geen zin in en vertrok, waarna de zaak bij verstek werd behandeld. Het vonnis – "een gevangenisstraf van 15 dagen, in eenzame opsluiting te ondergaan, en tot betaling van twee geldboetes van acht guldens elk..." – vernam hij pas veel later in Duitsland. Hij was nu wel gedwongen om daar te blijven, want hij kon niet terug. Deze ballingschap zou ruim twee jaar duren: tot 3 maart 1868, toen de straf en het vonnis hem kwijtgescholden werden na onderhandelingen met de conservatieve regering van dat moment.

Douwes Dekker was inmiddels een veelgelezen schrijver wiens stilistische kwaliteiten alom erkend werden, onder andere door zijn Minnebrieven en zijn diverse bundels Ideën, waar zijn onvoltooide jeugd- en ideeënroman Woutertje Pieterse en Vorstenschool deel van uitmaken.

Vorstenschool

Het toneelstuk Vorstenschool verscheen in 1873 als begin van IDEEN-IV. Deze uitgave was min of meer het begin van een zeer hartelijke relatie met de voor Multatuli nieuwe uitgever G. L. Funke. Vorstenschool trok de aandacht van Mina Kruseman, die graag de hoofdrol wilde spelen. Maar toneelgezelschappen in die jaren waren zeer terughoudend om het toneelstuk op de planken te brengen. Het werd gevreesd dat het koningshuis zich dan beledigd zou kunnen voelen. Ondanks dat het stuk speelt in het buitenland. Uiteindelijk vond Kruseman de Nieuwe Rotterdamsche Schouwburgvereniging bereid om met uitvoeringen te beginnen. En Dekker kwam op uitnodiging van Kruseman als gast uit Duitsland, en raakte als regisseur betrokken bij de voorbereidingen.

De première in Utrecht, met de toejuichingen en huldigingen die ermee gepaard gingen, vormde een hoogtepunt in Dekkers schrijversloopbaan. Maar bij de aanvang van deze aanvang van de voorstelling stond achter in de zaal de commissaris van politie met een aantal agenten klaar om direct te kunnen ingrijpen... Enige gelijkenis met de koning van dat moment was er niet: de bakkebaarden die ontbraken geheel. Daar hadden de hoofdrolspelers over nagedacht.

Tijdens de tweede voorstelling - op Dekkers verjaardag - kreeg de schrijver tijdens de pauze allerlei cadeaus, waaronder een bureau en een klok. Voorwerpen die nog altijd bewaard worden in het Multatuli Museum te Amsterdam. Later trok Dekker met het gezelschap mee, op tournee door Nederland en Vlaanderen. Avond aan avond werd het stuk positief ontvangen, werd Dekker toegejuicht in de pauze. Alles bij elkaar een opsteker voor de auteur, die klaagde dat hij niet gelezen werd...

De vierde Ideën-bundel verkocht heel goed vanwege Vorstenschool, en er waren ook vele herdrukken van het toneelstuk. Het toneelstuk bleef in wisselende bezettingen nog lange tijd op het repertoire staan. Tot ver in de twintigste eeuw werd het met enige regelmaat uitgevoerd.

Laatste levensjaren

Wegens zijn compromisloze houding bleef Multatuli bij zijn tijdgenoten als persoon omstreden. Ook kampte hij voortdurend met geldgebrek. Dit werd in de hand gewerkt door zijn gokverslaving en de vele pogingen aan de speeltafel de bank te laten springen.

In september 1874 overleed Tine en op 1 april 1875 hertrouwde hij met Mimi Hamminck Schepel. Niet lang daarna, in 1877, besloot hij definitief met het schrijven van nieuw proza te stoppen. Dit had te maken met zijn slechte gezondheidstoestand, maar een nog belangrijker reden was dat hij zwaar teleurgesteld was in zijn lezers, bij wie hij zo bitter weinig verandering zag. Wel bleef hij betrokken bij de uitgave van herdrukken van zijn werk. Hij verzorgde de correctie van drukproeven, en veel noten en commentaar zijn nog van latere datum. Een voorbeeld hiervan is de zesde uitgave van de Max Havelaar uit 1880 bij Elsevier.

In 1887 overleed hij op bijna 67-jarige leeftijd tijdens een astma-aanval in zijn huis te Ingelheim am Rhein. Na zijn dood ontfermde zijn weduwe zich – min of meer door geldnood gedwongen – over zijn omvangrijke nalatenschap aan brieven, waaruit zij in tien boekdelen veel publiceerde. Ze liet evenwel ook veel weg, en vernietigde tal van brieven, zodat veel tekstgedeelten definitief verloren zijn.

Crematie

Vier dagen later werd hij als eerste Nederlander gecremeerd, in het crematorium te Gotha. De urn met de as stond tot 1930 bij Hamminck Schepel, en kwam na haar overlijden in het Multatulimuseum (dat toen nog onderdeel was van de Bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam). Op 6 maart 1948 werden de urnen met de as van hemzelf en die van zijn weduwe in een monument voor Multatuli op de begraafplaats Westerveld te Driehuis geplaatst. Het monument was een initiatief van de Vereniging voor Facultatieve Lijkverbranding. De originele urn maakt deel uit van de permanente tentoonstelling in het Multatulimuseum, gevestigd in het geboortehuis van de schrijver aan de Korsjespoortsteeg in Amsterdam.

Het pseudoniem Multatuli

Zijn schuilnaam werd mogelijk ontleend aan Ovidius' Tristia, een dichtwerk over diens ballingschap in Tomis, of aan Horatius' Ars Poetica, een boek dat hij al tijdens zijn schooltijd moet hebben bestudeerd. Hierin vindt men de volgende versregels:

Qui studet optatam cursu contingere metam,
Multa tulit fecitque puer, sudavit et alsit,
Abstinuit venere et vino

Deze regels laten zich vertalen als:

Wie ernaar streeft het gewenste einddoel in de renbaan te bereiken,/moet reeds als knaap veel hebben ondervonden en gedaan, en veel hitte en kou geleden;/hij heeft zich onthouden van minnespel en wijn.

De betreffende passage bij Ovidius luidt:

Quid referam comitumque nefas famulosque nocentes? Ipsa multa tuli non leviora fuga.

Waarom zou ik spreken over de goddeloosheid van mijn metgezellen en over de knechten die mij geschaad hebben? Veel heb ik gedragen dat niet lichter was dan de ballingschap zelf.

Douwes Dekker gebruikt de aanduiding Multatuli voor de eerste keer in een brief d.d. 24 september 1859 aan mr. W.J.C. van Hasselt:

Mag ik u verzoeken te willen bedingen dat ik op affiches etc. Multatuli heet? Het is mogelijk dat ik later nog eens in betrekking kom of als publicist over ernstige zaken optreed, en er zijn er in ons land die den man niet voor serieus houden die eene komedie geschreven heeft. Br. v.L. staat boven dat vooroordeel, maar dat zou niet gelden voor mij.

In die brief probeert hij het toneelstuk De bruid daar boven aan de man te brengen, dit in de hoop dat de uitvoering daarvan het pseudoniem al enige naamsbekendheid zal gaan brengen, zodat als zijn boek uitkomt het extra lezers zal trekken.

In een brief aan Tine die hij een paar dagen later schreef, op 27 september, informeert hij ook haar over zijn nieuwe pseudoniem. Tevens gaat hij in deze brief uitvoerig in op het "hoe" en "waarom" ervan:

[...] Doch ik wil mijn naam niet op affiches hebben want daar men in Holland, dom genoeg, dikwijls een vooroordeel heeft tegen menschen die frivole dingen schrijven, en ik misschien later nog weêr in betrekking komen zal, daarom wil ik onder anderen naam gedrukt of gespeeld worden. Ik noem mij Multatuli, dat is: ik heb veel gedragen, een vreemde naam, niet waar? Welnu als nu mijn stuk gespeeld wordt dat nooit zo spoedig zijn kan daar de repetitien enz. veel tijd weg nemen, hoop ik niet lang daarna klaar te zijn met mijn boek en als dat dan met dien naam Multatuli in de wereld komt, die als mijn stuk een beetje lukt, welluidend klinkt, dan moet dat op mijn boek doen letten. [...]. Nu, bij dat alles wat ik voorzie wil ik het aan mij houden of ik al dan niet als Dekker voor den dag wil treden. — Kortom ik hoop op mijn boek.

Het komt echter niet zo snel tot een uitvoering, want Douwes Dekkers plannen lopen wel vaker mis. De eerste keer dat Douwes Dekker het pseudoniem bij een publicatie gebruikt is in 1859 bij die van de Geloofsbelydenis in De Dageraad, een tijdschrift van de vereniging van "vrijdenkers", De Vrije Gedachte.

Terzijde mag worden opgemerkt dat Multatuli zich in die tijd ook aansloot bij de vrijmetselaars: Br. Van Lennep was er duidelijk ook een van, en een andere metselbroeder was Rudolf Charles Meyer d'Ablaing van Giessenburg, boekhandelaar in Amsterdam en de man die de twee eerste Ideën-bundels uitgaf onder zijn uitgeversnaam R.C. Meijer.

Multatuli is een zeer welluidend pseudoniem dat nu, honderdvijftig jaar later, verduidelijking en vertaling behoeft. Negentiende-eeuwse lezers die het zich konden veroorloven het boek te kopen, waren meestal ook in staat het pseudoniem te vertalen. Ook waren Latijnse pseudoniemen in Multatuli's tijd niet ongewoon. Dat belette hem niet om op de laatste pagina's van zijn boek de vertaling van zijn pseudoniem nadrukkelijk te vermelden, en met de betekenis ervan in het boek te spelen.

Kritische beschouwing

Betekenis van zijn werk

Multatuli verscheen op het toneel toen de Nederlandse literatuur nog werd beheerst door het protestantse domineesmoralisme. Dat dit in de tweede helft van de 19e eeuw sterk veranderde, is in niet geringe mate aan zijn invloed te danken. In zijn vroegste werk klinkt een sterke echo door van de Romantiek, een beweging die Nederland bijna had overgeslagen. Een blijk daarvan in de Max Havelaar is te vinden in citaten van de vroege Heine en de Duitse gedichten van Douwes Dekker in Heines trant. De romantiek zat Multatuli al vroeg in het bloed, getuige onder andere de wens van zijn kinder-alter ego "Woutertje Pieterse" om Koning van Afrika te worden; zijn romantische instelling laat zich mede verklaren door het feit dat hij zich al vroeg had losgemaakt van zijn protestants-christelijke achtergrond, die in doopsgezinde gedaante al moderner was dan gebruikelijk voor zijn tijd, alsmede door de invloed van Rousseau.

Multatuli neigde in de loop van zijn schrijverschap echter steeds meer naar een atheïstisch-rationalistisch wereldbeeld zoals dat onder invloed van met name de Franse Verlichtingsfilosofen ontstond. Aldus streefde hij, in de woorden van Philip Vermoortel naar "een combinatie van hart en verstand", die zich niet in één bepaald systeem of literaire stroming laat vangen, en waarvoor hij vaak anekdoten uit zijn eigen leven als voorbeeld aanhaalt: bijvoorbeeld het verhaal in de Minnebrieven dat hij ooit een Amsterdamse gracht in sprong om het keppeltje van een joods jongetje te redden.
Aan de ene kant kan het werk van Multatuli als romantisch-idealiserend gekarakteriseerd worden, aan de andere kant getuigt het van een sterk sociaal engagement dat berust op een realistische beschrijving van de feiten.

Wie Multatuli leest is ver verwijderd van regels en modellen, behalve misschien van de wiskundige modellen die hij uitdacht om succes te hebben aan de speeltafel - men vindt ze in zijn Miljoenenstudiën - maar de wiskunde was dan ook een van de weinige specialismen die hij beheerste. Op het soort specialisme, dat de héle mens achter de coulissen laat verdwijnen, had hij het niet begrepen. Zijn Duizend- en eenige hoofdstukken over specialiteiten zijn tegen deze mentaliteit een aanklacht, die in veel opzichten vermakelijk is, maar voor de schrijver een zeer serieuze zaak was; zeker als men bedenkt dat hij in Nederland vaak in zijn ogen onbekwame figuren zag worden benoemd in zíjn Nederlands-Indische 'specialisme.' Meestal waren dat dan voormalige hoge bestuursambtenaren, die in Nederlands-Indië niet veel meer hadden gezien dan de hoofdplaats Batavia, en daar een risicoloos leven hadden geleid.

Menno ter Braak meende dat het steeds weer positie kiezen in allerlei kwesties, waar Multatuli's werk oppervlakkig gezien toe uitnodigt, ten koste dreigt te gaan van het grotere thema dat aan heel zijn werk ten grondslag ligt: namelijk dat van de menselijke waardigheid. De liberale cultuur erkende hem als burger en schrijver, maar niet als mens, aldus Ter Braak. Tijdens Multatuli's leven viel zijn motto 'De roeping van de mens is mens te zijn!', dan ook op weinig vruchtbare bodem in de kringen die ertoe deden, al slaagde hij er wel in, een bonte schare aanhangers te verwerven. Maar het motto getuigt wel van zijn blijvende actualiteit, die hem, mét zijn stilistische kwaliteiten, met kop en schouders doet uitsteken boven de meeste Nederlandse schrijvers uit de negentiende eeuw.

Multatuli's Ideën zijn aforistisch geschreven, en bevatten voornamelijk maatschappijkritiek. In de stijl ervan schudt hij oude vormen van zich af, zich uitdrukkend in een directe spreektaal, die niettemin van een grote taalbeheersing getuigt. Naast de Max Havelaar, die als een van de weinige Nederlandse romans tot de wereldliteratuur is gaan behoren, is verder de beeldende kracht van zijn parabelen te noemen, zoals de Geloofsbelydenis uit 1859, de Negende geschiedenis van Gezag uit de Minnebrieven, en het Onuitgegeven toneelspel aan het begin van de Max Havelaar - meestal verkeerd geciteerd als Barbertje moet hangen. Van zijn toneelstukken is vooral het drama in verzen Vorstenschool geliefd door zijn geestige sarcasme en de idealistische boodschap.

Thematiek

De centrale problematiek in Multatuli's werk is het recht van de macht, en dit komt tot uiting in kritiek op tal van deelaspecten. In de binnenlandse politiek houden bijvoorbeeld het districtenstelsel en censuskiesrecht het liberalisme aan de macht; op sociaal gebied gaat het om de armoede en rechteloosheid van de arbeidersklasse; op zedelijk terrein betreft het het gebrek aan ontplooiingskansen voor opgroeiende meisjes en de achterstelling van vrouwen; in religieus opzicht gaat het om het dogma van predikanten.

Multatuli als feministisch theoreticus

Multatuli was wat betreft het zich hard maken voor vrouwenrechten een voorloper. Op veel plaatsen in zijn werk liet hij zien dat vrouwen achtergesteld werden, dat zij goed onderwijs moesten krijgen en recht hadden op "menselijke waardigheid". Verschillende teksten uit de IDEE 197, 198 en 199 werden binnen feministische kringen, zoals de Dageraad, veel geciteerd en gebruikt in lezingen en voordrachten. Minnebrieven bevat De Achtste geschiedenis van Gezag.

Daarin wordt verhaald over Thugater (het Oudgriekse woord voor dochter, wat melkster betekent). Haar vier broers willen de wereld in en krijgen van hun vader onderricht. Vader wil Thugater niet missen, want zij melkt beter dan haar broers, heeft geen haast en melkt tot de laatste druppel. En bijgevolg is er meer room om boter te maken. Vader zeg haar: dat weten, begrijpen en begeeren... zondig is voor een meisje. De broers krijgen hun zin. Zij mogen op jacht gaan, ter visvangst gaan, boten maken en varen, met een blonde dame trouwen en nageslacht maken. Maar... vader verbood alles aan zijn dochter Thugater, die in onnoozelheid bleef voortmelken ten einde toe.

Ook Vorstenschool, het toneelstuk waarin een vrouw - de koningin - de hoofdrol speelt, was belangrijk in deze. Dekker droeg lange tijd in zijn lezingen hieruit voor, lang voor het stuk geheel voltooid was. Daarnaast werd de 4e bundel van Ideen en de separate uitgaven van Vorstenschool zeer goed verkocht. Toen het stuk uiteindelijk werd uitgevoerd, nadat de feministe Mina Kruseman zich daarvoor had ingezet, trok Dekker samen met de toneelspelers door het land, en werd Dekker in de pauzes door het publiek luid toe gejuicht. Ook iets bijzonders voor een schrijver die klaagde dat zijn geschriften te weinig gelezen werden.

In Duitsland was het rond 1900 Wilhelm Spohr – een met anarchistische ideeën begeesterde vakbondsman – die met bloemlezingen uit Multatuli's werken in Duitse vertaling zorgde voor een nog veel grotere verspreiding van Multatuli's gedachtegoed. Zo kon Sigmund Freud Douwes Dekkers verlovingsbrieven lezen. In 1905 was er ook Frauenbrevier; in dit "gebedenboekje voor vrouwen" bundelde Spohr veel teksten waarin Multatuli zijn gram uitte tegen de achterstelling van vrouwen en dubbele moraal. Dit boekje werd een inspiratiebron voor het feminisme.

Zo groeide Douwes Dekker uit tot een voortdurende inspiratiebron voor vele feministen, zoals Sietske Abrahamsz, Mimi Hamminck Schepel, Marie Anderson, Mina Kruseman, Aletta Jacobs, Jan Versluys, Titia van der Tuuk, Elize Baart, Carel Victor Gerritsen en Wilhelmina Drucker. Zij waren voortrekkers uit de eerste feministische golf. Vele andere vrouwen zouden volgen, onder hen: Welmoet Wijnaendts Francken-Dyserinck, Anna van Gogh-Kaulbach en Neel Doff.

Multatuli als feminist in de praktijk

Zijn feministische ideeën bracht Dekker ook in praktijk: zo zorgde hij ervoor dat zijn nichtje Sietske Abrahamsz (Middelburg, 14 januari 1842 – Zeist, 1 december 1912) een gedegen opleiding kreeg, en zij zich persoonlijk veel verder kon ontwikkelen. Iets wat haar streng gelovige vader eigenlijk helemaal niet wilde toestaan. Daarmee werd het gezin van Abrahamsz-Swartz geheel op zijn kop gezet. In haar latere jaren heeft Sietske haar herinneringen op papier gezet in "Mijn leven".

Kritiek

Vrijwel alle werken van Multatuli ademen een geest van afrekening met een kleinburgerlijke omgeving, waar de schrijver zich in het buitenland aan had kunnen onttrekken, maar waar hij in Nederland, zich richtend tot de publieke opinie aldaar, opnieuw mee werd geconfronteerd. Zijn latere bewonderaar E. du Perron heeft hierover gezegd: "Men ontkomt niet aan de akoestiek van de zaal waarvoor men spreekt." In dit laatste schuilt wellicht de adder onder het gras in zijn werk: veel critici hebben gesteld dat Multatuli meer had kunnen bereiken - mogelijk zelfs het door hem begeerde ministerschap van koloniën - als hij niet zo impulsief was geweest; zich minder op de voorgrond had geplaatst en zijn leven en werk beter had gestileerd, zoals hij toch had gedaan in zijn Max Havelaar - behalve dan aan het einde van dat boek, waarin hij zijn aanklacht tegen het Nederlandse gezag als het ware in het gezicht van de koning slingert. Maar de schrijver, wie het naar eigen zeggen in de eerste plaats om waarheid en eerlijkheid ging, kon zich zeer boos maken om dit soort kritiek, die hij al vroeg voorzag, getuige de volgende passage uit het slot van de Havelaar:

...het was mij niet te doen om goed te schrijven...ik wilde zóo schrijven dat het gehoord werd. En, evenals iemand die roept: "houdt den dief!" zich weinig bekommert over den styl zyner geïmproviseerde toespraak aan 't publiek, is het ook my geheel om 't even, hoe men de wyze zal beoordeelen, waarop ik myn "houdt den dief!" heb uitgeschreeuwd.

Men dient dus te bedenken, dat Multatuli zijn literaire roem niet als doel op zichzelf zag, maar bleef streven naar een belangrijke maatschappelijke rol, hoe onrealistisch ook in het licht van zijn tijd, en hoe vager zijn doel om 'het lot van de Javaan' te verbeteren, allengs ook werd.

Multatuli's personages, hoewel vaak beeldend beschreven, zijn veelal niet zeer subtiel. Zo staan ook in Max Havelaar goed en kwaad ongenuanceerd tegenover elkaar: Max Havelaar, door zijn Tine gesteund, tegenover de narcistische Droogstoppel, de tirannieke Regent en het perfide Nederlandse gezag. Tussenfiguren, zoals de Controleur Verbrugge of de Resident Slijmering, worden nauwelijks psychologisch beschreven en staan uiteindelijk wel of niet aan de "goede" kant. Merkwaardig genoeg lijkt Multatuli's moralisme in dat opzicht dus op het 'zwart-wit'-schema van zijn Droogstoppel en van veel burgerlijke politici die hij bestreed. Zijn grieven golden meestal de politiek; het beheerste en beeldend beschrijvende van het grootste deel van de Max Havelaar, waarin hij zich bewust in acht nam teneinde een zo groot mogelijk effect te sorteren, heeft hij in geen enkel ander werk meer bereikt. Dit ondanks de anekdotische stijl en de onverwachte wendingen van bijvoorbeeld de Ideën, die toch minder vloeiend lezen dan de Max Havelaar. Zijn polemieken tegen dominees en politici uit zijn tijd, die nu grotendeels vergeten zijn, vergen van de huidige lezer een vertaalslag, maar laten anderzijds juist zien, hoezeer ook huidige maatschappelijke toestanden steeds door menselijke zwakheden worden beïnvloed.

Bibliografie

Werken verschenen tijdens Multatuli's leven

  • 1859 - Geloofsbelydenis (verschenen in het vrijdenkerstijdschrift De Dageraad)
  • 1859 - Brief aan de kiezers te Amsterdam omtrent de keuze van een afgevaardigde in verband met Indische specialiteiten en batige Saldo's, Amsterdam, J. de Ruyter
  • 1860 - Indrukken van den dag
  • 1860 - Indrukken van den dag. No. 2
  • 1860 - Max Havelaar of de koffij-veilingen der Nederlandsche Handel-Maatschappij
  • 1860 - Brief aan Ds. W. Francken Azn.
  • 1860 - Brief aan den Gouverneur-Generaal in ruste
  • 1860 - Aan de stemgerechtigden in het kiesdistrikt Tiel
  • 1860 - Max Havelaar aan Multatuli
  • 1861 - Het gebed van den onwetende
  • 1861 - Wys my de plaats waar ik gezaaid heb
  • 1861 - Minnebrieven
  • 1862 - Over vrijen arbeid in Nederlandsch Indië en de tegenwoordige koloniale agitatie (brochure)
  • 1862 - Brief aan Quintillianus
  • 1862 - Ideën I (bevat onder andere de roman De geschiedenis van Woutertje Pieterse)
  • 1862 - Aan het volk van Nederland
  • 1862 - Japansche gesprekken
  • 1863 - De school des levens
  • 1864-1865 - Ideën II
  • 1864 - De bruid daarboven. Tooneelspel in vijf bedrijven (toneelstuk)
  • 1865 - Bloemlezing, Amsterdam, R.C. Meijer, p. 1-296
  • 1865 - De zegen Gods door Waterloo
  • 1865 - Franse rymen
  • 1865 - Herdrukken
  • 1865 - Verspreide stukken (overgenomen uit de Herdrukken)
  • 1867 - Een en ander naar aanleiding van Bosscha's Pruisen en Nederland
  • 1869-1870 - Causerieën
  • 1869 - De maatschappy tot Nut van den Javaan
  • 1870-1871 - Ideën III
  • 1870 - Ideën IV (bevat onder andere het toneelstuk Vorstenschool)
  • 1870-1873 - Millioenen-studien
  • 1870 - Divagatiën over zeker soort van Liberalismus
  • 1870 - Nog eens: Vrye arbeid in Nederlandsch-Indië
  • 1871 - Duizend en eenige hoofdstukken over specialiteiten (satirische verhandeling)
  • 1872 - Brief van Multatuli aan den Koning over de Openingsrede
  • 1872 - Verspreide stukken van Multatuli. Bevat o.a.: Brief aan den Gouverneur-Generaal-in-ruste
  • 1873 - Ideën V
  • 1874 - Ideën VI
  • 1874-1877 - Ideën VII
  • 1875 - Vorstenschool, drama in 5 bedrijven (vier nieuwe drukken dat jaar)
  • 1876 - Multatuli, bloemlezing (door Heloïse pseud. van Maria Frederika Cornelia Douwes Dekker-Hamminck Schepel), Amsterdam, G.L. Funke

Postuum verschenen

  • 1887 - Onafgewerkte blaadjes gevonden op Multatuli's schryftafel (door M. Douwes Dekker-Schepel)
  • 1891 - Aleid. Twee fragmenten uit een onafgewerkt blyspel (toneelstuk)

Verzamelbundels

  • 1888-1889 - Verzamelde Werken. Eerste naar tijdorde gerangschikte uitgave bezorgd door zijne weduwe (tien delen)
  • 1890 - Woutertje Pieterse. Uit zijn Ideën verzameld door zyne Weduwe (2 delen)
  • 1919 - Multatuli als denker en dichter, een keur uit zijn werken (ingeleid door J. van den Bergh van Eysinga-Elias)
  • 1937 - Bloemlezing (verzameld en ingeleid door Julius Pée)
  • 1950-1995 - Volledige Werken (25 delen) (redactie Garmt Stuiveling en Hans van den Bergh)
  • 1955 - Barbertje moet hangen, Verhalen, parabelen, aforismen (verzameld en ingeleid door Garmt Stuiveling)
  • 1973 - Bloemlezing uit de werken van Multatuli (samengesteld en ingeleid door G.W. Huygens, gebaseerd op de bloemlezing door Heloïse uit 1876)
  • 1974 - De roeping van de mens. Een keuze uit zijn gehele werk door C. Bij

Brieven en overige publicaties

  • 1890-1896 - Brieven van Multatuli. Bijdragen tot de kennis van zijn leven. Gerangschikt en toegelicht door M. Douwes Dekker geb. Hamminck Schepel, 10 delen, Amsterdam W. Versluys
  • 1900 - Officiële bescheiden betreffende de dienst van Multatuli als Oost-Indies ambtenaar : Max Havelaar op de Westkust van Sumatra (uitg. door P.M.L. de Bruyn Prince)
  • 1902 - Uit Multatuli's leven - Bijdrage tot de kennis van zijn karakter, Marie Anderson, uitgever: C. Daniëls, Amsterdam, 84 p,
  • 1906 - Multatuli, Frauenbrevier, bloemlezing en vertaling naar het Duits door Wilhelm Spohr. Rütten & Loening, Frankfurt am Main, DM 55.
  • 1907 - Briefwisseling tusschen Multatuli en S.E.W. Roorda van Eysinga (uitgegeven door M. Douwes Dekker geb. Hamminck Schepel)
  • 1907 - Officiële bescheiden betreffende de dienst van Multatuli als Oost-Indies ambtenaar : derde - vijfde periode, Krawang - Lebak (bijeenver. door P.M.L. de Bruyn)
  • ca.1910 - Multatuli Bloemlezing, voorwoord: B. Damme, uitgeve: De Roode Bibliotheek, Zantvoort, met 25 illustraties
  • 1910 - Multatuli als wijsgeer, door B. Damme, met een voorwoord door Ferdinand Domela Nieuwenhuis, uitgever: J. Bedeaux, Rotterdam, 54 p,
  • 1912 - Multatuli, Brieven. Bijdragen tot de Kennis van zijn Leven (onder redactie van M. Douwes Dekker geb. Hamminck Schepel) (tweede herziene uitgaaf in 1912), 10 delen, Amsterdam, Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur
  • 1937 - Multatuli en zijn zoon: brieven van Multatuli aan J. van der Hoeven (uitgezocht en ingeleid door Menno ter Braak)
  • 1941 - Multatuli, Reisbrieven aan Mimi en andere bescheiden (onder redactie van J. Pée)
  • 1942 - Brieven van Multatuli aan Mr Carel Vosmaer, R.J.A. Kallenberg van den Bosch en Dr Vitus Bruinsma. Documenten (onder redactie van J. Pée)
  • 1944 - Keur uit de brieven van Multatuli (onder redactie van J. Pée)
  • 1947 - Briefwisseling tusschen Multatuli en G.L. Funke (onder redactie van G.L. Funke [jr.])
  • 1947 - Brieven aan J. Waltman Jr. (met een inleiding door en aantekeningen van Henri A. Ett)
  • 1948 - Multatuli-literatuur. Lijst der geschriften van en over Eduard Douwes Dekker (door A.J. de Mare) (vergelijk ook Maatstaf, 1970, 677-773)
  • 1948 - Twee brieven uit Menado (met een inleiding door en aantekeningen van Henri A. Ett)
  • 1979 - Liefdesbrieven (bezorgd en van aantekeningen en een nawoord voorzien door Paul van 't Veer) (ISBN 90-295-3205-X)
  • 1987 - Max Havelaar (editie Willem Frederik Hermans)
  • 1987 - Multatuli-literatuur 1948-1977. Lijst der geschriften van en over Eduard Douwes Dekker (door P.C. van der Plank)
  • 2001 - "Men moet van myn gestreken lans, een vlaggestok maken": brieven van Multatuli en Tine Douwes Dekker aan de redersfamilie Smit (ingeleid en van aantekeningen voorzien door Chantal Keijsper et al.) (ISBN 90-76314-70-5)
  • 2006 - Woutertje Pieterse (bewerkt en bekort door Ivo de Wijs) (ISBN 90-76347-61-1)
  • 2020 - Multatuli Verknipt, Een portret in 500 fragmenten, Chris van den Ven, Duiven & Boom uitgevers, Amsterdam, ISBN 978 90 2443 415 2, NUR 680

Literatuur

  • 1874 - Een Zaaier. Studiën over Multatuli's werken (door Carel Vosmaer)
  • 1875 - Onkruid onder de tarwe : letterkundige karakterstudie (door Johannes van Vloten)
  • 1877 - Mijn leven (correspondentie met Douwes Dekker door Mina Kruseman)
  • 1888 - Eduard Douwes Dekker (Multatuli), eene ziektegeschiedenis (door Th. Swart Abrahamsz) Eerdere publicatie in De Gids (tijdschrift)
  • 1892 - Ter gedachtenis aan Multatuli, 1887-19 februari-1892 (uitgegeven door de vereeniging "De Dageraad")
  • 1900 - Eduard Douwes Dekker: Multatuli, eene karakterstudie (door J.B. Meerkerk; herziene versie in 1912)
  • 1920 - Het leven en de werken van Eduard Douwes Dekker (Multatuli) (door J. de Gruyter) (2 dln.)
  • 1927 - Niets is geheel waar, F. M. Huebner, toneelstuk, vertaling uit het Duits: Simon Koster
  • 1937 - Multatuli en de zijnen, naar onuitgegeven brieven, met een stamboom en illustraties (door dr. Julius Pée)
  • 1937 - Douwes Dekker en Multatuli (door Menno ter Braak)
  • 1937 - De Man van Lebak: anekdoten en dokumenten betreffende Multatuli (door E. du Perron)
  • 1938 - Multatuli, tweede pleidooi: beschouwingen en nieuwe dokumenten (door E. du Perron)
  • 1939 - De waarheid over Multatuli en zijn gezin, een antwoord aan: Julius Pée, Menno ter Braak e.a. van de schoondochter (door Annetta Douwes Dekker-Post van Leggelo)
  • 1944 - De ballingschap van Multatuli (1865-1868) (door P. Spigt; inleiding Garmt Stuiveling) en uitgave: A.G. Schoonderbeek, Laren
  • 1962 - 100 jaar Max Havelaar. Essays over Multatuli (door Pierre H. Dubois, Garmt Stuiveling, D. de Vries, Jan Brandt Corstius, Manuel van Loggem, Prof.Dr. G.F. Pijper, J.J. Oversteegen en Dr. G.W. Huygens)
  • 1976 - De raadselachtige Multatuli (door Willem Frederik Hermans; tweede herziene druk in 1987; ISBN 90-6225-004-1 en ISBN 90-234-0977-9)
  • 1967 - De opvoeringen van Multatuli's Vorstenschool door de Nieuwe Rotterdamsche Schouwburg-Vereeniging gedurende het tijdvak 1 Maart 1875 tot 23 Mei 1879, Henri A. Ett, Geschriften van het Multatuli-Genootschap, IX-X.
  • 1978 - Oost-Indische spiegel : wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven, vanaf de eerste jaren der Compagnie tot op heden, Rob Nieuwenhuys, 3e druk, Querido, ISBN 90-214-1102-4, blz. 600-602
  • 1979 - Het leven van Multatuli, door Paul van 't Veer, Uitgeverij De Arbeiderspers, ISBN 90-295-5110-0)
  • 1985 - De multatulianen. 125 jaar Multatuli-verering en Multatuli-hulde (door Atte Jongstra; ISBN 90-70630-13-3)
  • 1987 - Multatuli in Vlaanderen (door Philip Vermoortel)
  • 1991 - Multatuli, Max Havelaar of de Koffieveilingen der Nederlandsche Handelsmaatschappij, Historisch-kritische uitgave (door A. Kets-Vree; ISBN 90-232-2667-4)
  • 1995 - Multatuli van blanke radja tot bedelman (door Hans van Straten; ISBN 90-73978-43-2 en ISBN 90-73978-38-6)
  • 1995 - K. ter Laan's Multatuli Encyclopedie (onder redactie van Chantal Keijsper; ISBN 90-12-08181-5)
  • 1995 - De schrijver Multatuli (door Philip Vermoortel; ISBN 90-12-08182-3)
  • 2000 - Multatuli voor iedereen (maar niemand voor Multatuli) (door Nop Maas; ISBN 90-75697-12-0)
  • 2000 - Het gelijk van Multatuli - Het handelen van Eduard Douwes Dekker in rechtshistorisch perspectief (door Tom Phijffer; ISBN 90-76314-42-X)
  • 2002 - Multatuli. Leven en werk van Eduard Douwes Dekker (door Dik van der Meulen; ISBN 90-5875-202-X)
  • 2009 - Misschien is niets geheel waar... en zelfs dat niet (red. Bert Gasenbeek; Uitgeverij Papieren Tijger en De Vrije Gedachte; ISBN 978-90-6728-254-3 – NUR 321 – 176 pagina’s)
  • 2010 - De Halve Havelaar, een stripalbum van Suske en Wiske (door Peter Van Gucht, en met tekeningen van Luc Morjaeu)
  • 2010 - De minotaurus onzer zeden. Multatuli als heraut van het feminisme, Myriam Everard en Ulla Jansz (red.), Aksant, ISBN 9789052603766
  • Januari 2018 - Multatuli nu. Nieuwe perspectieven op Edward Douwes Dekker en zijn werk, Jacqueline Bel, Rick Honings & Jaap Grave (red.), Hilversum, Uitgeverij Verloren, ISBN 9789087047092
  • 28 september 2018 - Jaarboek Multatuli 2017, Hilversum, Uitgeverij Verloren, ISBN 9789087047535
  • 2023 - Verheven ongemanierd. Mimi en Multatuli, Gaia van Bruggen, (Amsterdam 2023). ISBN 9789024447725 [gedetailleerde beschrijving van het leven van Mimi, en welke rol Eduard Douwes Dekker daarin had, en hoe hij met mensen en jonge vrouwen omging]

Dit is slechts een kleine selectie van het werk dat over Multatuli is verschenen. Een uitgebreid overzicht van secundaire literatuur over Multatuli is te vinden op de pagina secundaire literatuur over Multatuli.

Dekker en het schaakspel

Dekker was een verwoed schaker. Hij speelde het liefst correspondentieschaak omdat daarmee door geduld zijn gebrek aan talent goed gemaakt zou worden, terwijl bij schaken 'uit de hand' onstuimigheid en ongeduld ten koste van de kwaliteit van het spel zou gaan. De correspondentiezetten gingen mee met de vele brieven die hij schreef aan vrienden en sympathisanten van zijn politieke ideeën. Uit het materiaal die daarvan bewaard is gebleven is op uitnodiging van het Multatuli-Genootschap door Lodewijk Prins het boek Multatuli en het spel van koningen (1970) geschreven. Dekker heeft ook gewone partijen op het bord gespeeld, maar daar zijn geen aantekeningen van teruggevonden.

Het oudstbekende teken van Dekkers affiniteit met het schaken was toen hij zich in 1861 via de toen bekende schaker A. de Lelie bij het Amsterdamsche Schaakgenootschap heeft laten introduceren. Dekker heeft een drietal partijen tegen S.E.W. Roorda van Eysinga gespeeld, maar die bleek geen partij te zijn. Bij Roorda waren de stukken van het bord gevallen, waarna hij niet in staat was de stelling te heropbouwen. Dekker vroeg De Lelie toen een correspondentieschaker voor hem te vinden en deze koppelde Dekker aan de Amsterdamse apotheker Johannes Leonard Switzar.

Het jaar 1874 markeert wat als de aanvang van Dekkers laatste levensperiode kan worden beschouwd. In deze periode overheerste de teleurstelling en de verzoening met het voortbestaan van onrecht: “Als het leven een schaakpartij was, gaf ik ’t op”, schreef hij aan een vriend. Dekker liet het schrijven voor wat het was, beperkte zich tot correspondentie en stortte zich op het schaakspel. Via Switzar werd Dekker dat jaar lid van de Nederlandsche Schaakbond. Hij leerde in die periode ook D.R. Mansholt kennen die een lezersbrief over de Atjeh-oorlog in de Nieuwe Rotterdamsche Courant had geschreven. De politieke sympathisanten speelden per briefwisseling partijtjes schaak en werden vrienden voor het leven.

Dekker had een karakteristieke speelwijze. De latere schaakwereldkampioen Emanuel Lasker, die bekend stond om zijn psychologische benadering van het spel, beschreef Dekkers karakter op basis van een partij: "Een rustelooze geest, met een overborrelende phantasie, een vechtjas, een held in den aanval, maar een slecht verdediger", wat volgens W.A.T. Schelfhout ten voeten uit was.

Hoewel Dekker zeker geen schaakmeester was en derhalve niet behoorde tot de Nederlandse schaaktop - die in die tijd op haar beurt achterliep op de internationale top, was hij geen onverdienstelijke schaker. Zijn beste partijen dateren uit de jaren 1874-75 en zijn gespeeld met de veel sterkere Switzar, tegen wie hij desondanks twee van de zes partijen won; en een partij tegen Antonius van der Linde, gewonnen door Dekker. Deze partij is gespekt met Van der Linde's commentaar na te lezen in respectievelijke nummers van De Schaakwereld alsook in de bewaard gebleven brieven van Van der Linde aan Multatuli. Minder hoogstaande doch noemenswaardige partijen die bewaard zijn gebleven zijn tegen schakers van kleiner kaliber zoals P.H.Ritter (1851–1912) en Jan Zürcher (1851–1905). Een partij met D.R. Manholt is te volgen op Multatuli Online.

Dekker was als voorvechter van de onderdrukten een inspirator voor de emancipatiestrijd van arbeiders en vrouwen in Nederland. Zijn politieke ideeën hadden in dat licht ook enige impact op de 19e-eeuwse Nederlandse schaakwereld: Zo zouden vrouwen- en arbeidersschaak en ook schaakverenigingen als Schaakclub Utrecht door zijn ideeën beïnvloed zijn geweest, zelfs al zou Dekker zelf afstand gehouden hebben tot de arbeidersbeweging. In de omgeving van Dekker waren diverse vrouwelijke schakers, waaronder zijn tweede vrouw Mimi Hamminck Schepel, waar Dekker hoog van opgaf en met wie hij ook menig partijtje gespeeld moet hebben. Hieruit zou op te maken zijn dat het niet zozeer de combinatie van schaken en vrouwen zo ongewoon was in de 19e eeuw, maar eerder de combinatie van vrouwen en verenigingen, en wel door het gebrek aan vrije tijd.

Dekker had diverse socialistische bewonderaars en sympathisanten onder de mensen met wie hij per brief schaakte, maar over het socialisme kon hij zich toch boos maken: terwijl politici als F.D. Nieuwenhuis naar een meer alom vertegenwoordigde overheid streefden om de gerechtigheid na te streven, kon Dekker na zijn ervaringen in Indonesië juist niet voorstellen dat de overheid een positieve invloed op de samenleving kon hebben. Een dergelijke ideologische botsing heeft ertoe geleid dat Dekker in ergernis de correspondentie - en daarmee de correspondentiepartij - met H.P.N. Muller afbrak.

Zijn laatste pennenvrucht was een schaakmededeling aan zijn tweede vrouw, daags voor zijn dood.

Zie ook

  • Het salieavondje bij juffrouw Pieterse
  • Woutertje Pieterse Prijs

Externe links

  • Biografieën, werken en teksten bij de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (dbnl)
  • Werken van Multatuli in het Project Laurens Janszoon Coster, met volledige Max Havelaar
  • De Amelander roots van Multatuli
  • Een haat-liefdeverhouding met Amsterdam, op Amsterdam.nl[dode link]
  • De website van het Multatuli-museum en het Multatuli Genootschap
  • Multatuli.online

Text submitted to CC-BY-SA license. Source: Eduard Douwes Dekker by Wikipedia (Historical)


Johannes Hendrikus Donner


Johannes Hendrikus Donner


Johannes Hendrikus (Hein) Donner (Den Haag, 6 juli 1927 – Amsterdam, 27 november 1988) was een Nederlandse schaakgrootmeester en schrijver. J.H. Donner was zijn schrijversnaam, in de media was hij ook bekend als Jan Hein Donner. Hij was drievoudig Nederlands kampioen schaken. In 1987 ontving hij de Henriette Roland Holst-prijs.

Leven

Hij werd geboren als zoon van Jan Donner, destijds minister van Justitie en later president van de Hoge Raad. J.H. Donner was een broer van André Donner en daarmee een oom van de politicus mr. Piet Hein Donner. Hein Donner maakte op zijn 14e jaar kennis met het schaakspel.

Hij heeft in zijn schaakcarrière enkele grote toernooi-overwinningen behaald, zoals het Hoogovenstoernooi in 1950; hij eindigde toen, met een vol punt voorsprong, vóór Nicolas Rossolimo en oud-wereldkampioen Max Euwe. In 1958 werd hij gedeeld eerste met Euwe en in 1963 won hij het Hoogovenstoernooi nogmaals. Ook won hij het internationale schaaktoernooi in Venetië in 1967, waarbij hij de toenmalige wereldkampioen Tigran Petrosjan achter zich liet. In een vierdubbelrondige vierkamp in Leiden (1970) moest hij wereldkampioen Spasski voor zich dulden, maar bleef hij oud-wereldkampioen Botwinnik en topgrootmeester Larsen voor.

Naast deze prestaties op het internationale vlak werd Donner drie keer Nederlands kampioen: in 1954 doorbrak hij Euwes jarenlange hegemonie en ook in 1957 en 1958 was hij overwinnaar. Hij kwam twaalfmaal voor Nederland uit op de olympiade. In 1958 werd hem de grootmeestertitel toegekend.

Donner was gehuwd met Irène van de Weetering en in de tweede echt met Marian Coeterier. Hij is de vader van schrijfster Marian Donner.

Voornaam

Donner noemde zich in publicaties J.H. Donner, naar zijn voornamen Johannes Hendrikus. In de volksmond werd hier Jan Hein van gemaakt, dit tot groot ongenoegen van Donner zelf: "Mijn naam is J.H. Donner, voor mijn vrienden 'Hein'. 'Jan-Hein' was een misplaatste grap van kwaadwillende sportjournalisten, maar zo heet ik niet, heb ik nooit geheten en wil ik ook niet heten."

Schrijverschap

Naast schaker was Donner ook schrijver. Hij begon als publicist over schaken bij De Tijd en stapte in 1975 over naar De Volkskrant. Intussen was hij ook columns gaan schrijven over allerlei onderwerpen in ondermeer Elsevier en Het Parool. Vanaf 1971 was hij medewerker bij Schaakbulletin, een maandblad dat verscheen van 1968 tot 1984. Een bloemlezing van deze stukken, voor zover ze over schaken gaan, is samengesteld door Tim Krabbé en Max Pam en is verschenen als De Koning, Schaakstukken. Daarnaast schreef hij verhalen, zoals De Nederlander.

Hij was een groot bewonderaar van de schrijvers J.L. Borges en Harry Mulisch. Met de laatste was hij ook bevriend geraakt en Donner diende als voorbeeld voor de hoofdpersoon Onno Quist in de roman De ontdekking van de hemel van Mulisch. Over Mulisch schreef Donner Van Mulisch' Oude lucht. Een droomanalyse van J.H. Donner (1979). Hij was ook goed bevriend met de schrijfster Renate Rubinstein. Jarenlang correspondeerden ze met elkaar. De laatste jaren van zijn leven genoot hij vooral bekendheid door de stukjes die hij vanaf 1985 schreef voor NRC Handelsblad.

Veel van de columns van Donner zijn gebundeld, o.a. in De Nederlander, en andere korte verhalen (1974), Slecht nieuws voor iedereen (1987) en Van vroeger (1989).

Voor Na mijn dood geschreven (1986) kreeg hij in 1987 de Henriëtte Roland Holstprijs.

Politieke standpunten

Donner maakte geen geheim van zijn politieke standpunten en verbond daar ook gevolgen aan. In 1966 liet hij de Koninklijke Nederlandse Schaakbond (KNSB) weten dat hij weigerde voor Nederland uit te komen vanwege de manier waarop de provobeweging aangepakt werd. Hij was toen getrouwd met Irène van de Weetering, die actief lid van de provo's was. Hij was een fel tegenstander van het zionisme en bestuurslid van het genootschap Nederland-Cuba. Bij Elseviers Weekblad moest hij vertrekken wegens zijn standpunt met betrekking tot de oorlog in Vietnam: de trofee die hij had gewonnen in Venetië in 1967, een gouden sieraad, wilde hij schenken aan het Medisch Comité Vietnam, opdat die er medicijnen van kon kopen – of desnoods machinegeweren, zo liet hij weten tijdens een televisie-uitzending. In de zaak Weinreb koos hij de kant van de belaagde schriftgeleerde. Daarnaast was hij anti-Amerikaans en een aanhanger van het stalinisme.

Gezondheid

Donner was een kettingroker. In augustus 1983 kreeg hij een hersenbloeding die het hem zeer moeilijk maakte om te spreken en te typen, wat hem dwong tot een zeer eigen, uiterst beknopte stijl. De stukjes zijn verzameld in vier bundels, Na mijn dood geschreven, Geen patiënten, Slecht nieuws voor iedereen en Als schrijver moet je veel lijden. Hein Donner overleed op 61-jarige leeftijd in verpleeghuis 'Vreugdehof' aan een maagbloeding.

Bibliografie

  • Mulisch, naar ik veronderstel, 1971
  • Dagboek van een tweekamp. De match Spasski-Fischer op de voet gevolgd, 1972
  • Donner-Ree. Polemiek en tweekamp, met Hans Ree, geredigeerd door W.F. Andriessen, 1972
  • De Nederlander en andere korte verhalen, met co-auteur Max Euwe, 1974
  • Jacht op de inktvis, 1975
  • Het eindspel 1, met co-auteur Max Euwe, 1977
  • Dagboek van de tweekamp Karpov-Kortsjnoi, 1978
  • Van Mulisch' Oude Lucht. Een droomanalyse, 1979
  • Van computers, politiek, Amsterdam en een klein meisje, 1983
  • De toestand, verzameling columns, 1986
  • Na mijn dood geschreven. Stukjes uit NRC Handelsblad, 1986.
  • Slecht nieuws voor iedereen. Nieuwe stukjes uit NRC Handelsblad, 1987
  • De Koning. Schaakstukken, geredigeerd door Tim Krabbé en Max Pam, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam 1987, ISBN 90-351-0520-6. Vertaald in het Engels: The King. Chess Pieces, New In Chess, 1997, ISBN 90-569-1171-6
  • Geen patiënten. Nieuwe stukjes uit NRC Handelsblad met een interview van Max Pam, 1987
  • Als schrijver moet je veel lijden, 1988
  • Na mijn dood geschreven. Alle stukjes uit NRC Handelsblad, met een voorwoord van Renate Rubinstein, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam 1989, ISBN 90-351-1207-5. Dit is een uitbreiding van de uitgave van 1986. "Na mijn dood" slaat, in overdrachtelijke zin, op zijn hersenbloeding.
  • Van vroeger, bloemlezing, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam 1989, ISBN 90-351-0589-3

Secundaire literatuur

  • Timman, Jan: J.H. Donner: An Obituary, New in Chess, 1989, No. 1.
  • Münninghoff, Alexander: Hein Donner 1927–1988, een biografische schets. Uitgeverij Scheffers, Utrecht 1994, ISBN 90-5546-008-7
  • Straat, Evert-Jan: J.H. Donner, grootmeester. Interchess, Alkmaar 1993, ISBN 90-71689-56-5

Externe links

  • Portret in Biografisch Woordenboek van Nederland
  • Biografieën, werken en teksten bij de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (dbnl)
  • Donners statistische gegevens bij Chessmetrics
  • (en)  Informatie over schaakpartijen van Johannes Hendrikus Donner op ChessGames.com
  • (en)  Informatie over schaakpartijen van Johannes Hendrikus Donner op 365chess.com

Text submitted to CC-BY-SA license. Source: Johannes Hendrikus Donner by Wikipedia (Historical)


Oscar voor beste productieontwerp


Oscar voor beste productieontwerp


De Academy Award voor beste productieontwerp (Engels: Academy Award for Best Production Design, ook bekend als Oscar voor beste productieontwerp) is een jaarlijkse filmprijs van de Academy of Motion Picture Arts and Sciences. De Oscar voor productieontwerpers werd voor de eerste maal uitgereikt in 1928.

Winnaars en genomineerden

De winnaars staan bovenaan in vette letters op een gele achtergrond. De overige films en mensen die werden genomineerd staan eronder vermeld in alfabetische volgorde.

1927-1929

1930-1939

1940-1949

1950-1959

1960-1969

1970-1979

1980-1989

1990-1999

2000-2009

2010-2019

2020-2029


Text submitted to CC-BY-SA license. Source: Oscar voor beste productieontwerp by Wikipedia (Historical)